dragers
van brillen en lorgnetten toch wel verdacht moeten zijn.
Terwijl de auto voortsuist krabbelt ge overeind en plaatst thans het daarvoor
beter geschikte lichaamsdeel op de bank. Wel, onzin is onzin, maar nu zit ge
toch heel behaaglijk in een verrassend goed functionerend voertuig, dat volgens
uw luim naar het Quartier Latin snelt. Alleen een sigaret ontbreekt nog aan uw
geluk. Als u de eerste rookpluim uitblaast, zegt de chauffeur streng:
‘Waar hebt u de lucifer gelaten?’
‘Ik heb 'm in het doosje gedaan monsieur.’
Hij zwijgt even. Dan knarst hij:
‘En niet de as op de grond gooien.’
‘Non monsieur.’
Nu zijn er geen asbakjes in de auto en de raampjes kunnen al sinds 1913 niet meer
open - maar een kniesoor die dáárop ziet. ‘Wie wil, die kan,’ zei meester altijd
en dus maak je van je holle linkerhand een kroesje en tipt dáárin de as. Het
doet wel een beetje pijn, maar op de Place de l'Odéon kun je alles op het asfalt
gooien, mét het brandende peukje, dat net de nagels van je andere hand begon te
verschroeien.
‘Tweehonderd zestig francs,’ klinkt het.
Je geeft driehonderd en roept:
‘Au revoir monsieur.’
En zelfs de president van de Franse republiek kan u niet zeggen, waarom geen
enkele Parijse taxichauffeur dan ooit teruggroet.