zoenen vallen - ook hier slapen de opportunisten niet. Als het licht
weer aangloeit, zijn de pilaren, door een eenvoudig kantelmechanisme, in bomen
veranderd en staan al die arme mensen met hun kinderen weer even gedwee in een
eng bos, waar de wassen spoken van beneden vast elke nacht hol bassend komen
picknicken.
‘Dames en heren, de voorstelling is ten einde’ zegt een ernstige stem uit de
hemel.
We stromen de zaal weer uit en keren terug bij de beelden. Voor de grote
taferelen, zoals ‘Een avond in de opera’ zijn banken geplaatst waarop de
vermoeide toeschouwer een ogenblikje kan gaan zitten, vaak naast één van de
poppen die de firma Grévin zo hier en daar speels heeft neergezet. De oude,
lezende heer, aan wiens zijde ik met een beleefd ‘pardon’ heb plaatsgenomen,
blijkt tenminste bij nadere kennismaking óók van was, maar aan die juffrouw,
ginds op de tweede bank, twijfel ik. Met een zwarte kanten shawl om haar hoofd,
zit ze roerloos naast twee levendige militairen, maar toch is er iets in haar
verstorven houding, dat mij doet geloven in haar vermogen om te bewegen.
Terwijl ik haar aandachtig gadesla, hoor ik hoe twee kinderen, die voor mijn
lezende buurman zijn blijven stilstaan, zijn eigenaardigheden even met elkaar
doornemen.
‘Nou, dát kun je wel zien! Zo zit alleen een pop!’ meent de een.