kledij. De
huisbaas zat in het zwart op een leunstoel naast zijn vrouw, die geheel in
tafzij bleek te zijn gewikkeld.
Om die twee heen waren talloze bloemstukken opgesteld.
Toen ik dit alles overzag, schrok ik terug als iemand, die aan boord van een
schip een deur opent en bijna in zee stapt. Ik draaide me half om, ten einde nog
te vluchten, maar de huisbaas had mij al opgemerkt en verhief zich van zijn
zetel. Een milde lach begon op zijn gelaat te spelen. Hij strekte de armen uit,
alsof ik een kind was, dat na jaren lang dolen terugkeerde en riep: ‘Dát is
aardig, nee, dat is nou verdraaid aardig!’ Royaal stak hij zijn hand uit, zodat
ik ook de mijne naar voren bracht en met gestrekte arm een heel eind door de
kamer liep, eer ik dicht genoeg bij hem was om die begroeting te kunnen
afhandelen. Wilt u wel geloven, dat hij me op de schouder sloeg?
‘Hoe is u er achter gekomen?’ riep hij verbaasd. ‘Ik had het nog wel zó geheim
gehouden.’ Hoewel ik niet wist van welke feestelijke gebeurtenis hij het
middelpunt was, kneep ik mijn ogen half dicht en zei: ‘Tja...’ terwijl ik
raadselachtig lachte. Daarop schudde ik de vrouw de hand en feliciteerde ook een
lange slungel, die naast haar stond. Eerst later werd duidelijk, dat hij een
pianist was, gehuurd om de bijeenkomst op te luisteren. De huisbaas bleek
inmiddels in een patente stemming te verkeren. ‘Een borrel voor mijn beste
huurder,’ schreeuwde hij week en daar kwamen ze al met een glas. Ik moest dicht
bij hem zitten, daar stond hij op. ‘Het is een prachtige dag geweest,’ sprak hij
ernstig. ‘U had die jongens vanmorgen moeten horen zingen. Ontroerend! En toen
naar 't zwembassin, dat begrijpt u wel. De directeur van het postkantoor was er
ook. Aardig hè?’
‘Verdraaid aardig,’ riep ik en nam weer een glas van het blad, dat mij werd
voorgehouden. Als ik nu maar wist, wat hij aan het vieren was, want mijn indruk,
dat het weleens een zilveren bruiloft zou kunnen zijn, werd door die