's Nachts
Na een wel wat lang hengelaarsverhaal van oom Henri en vijf kopjes thee met een
eigen gebakken appelkoek van tante Wies, rees ik uit mijn zetel en verklaarde,
dat 't nu heus tijd werd. Er kwamen tegenwerpingen, zoals dat gaat onder
fatsoenlijke lui, maar ik hield moedig vol en kwam ten slotte in het portaal,
waar tante rillerig door het deurluikje keek en vaststelde, dat het sneeuwde en
dat neef daar eigenlijk niet dóór kon. Oom sprong ook aan 't venster, teneinde
het geprevel van zijn vrouw aan de eigen waarneming te toetsen. Hij bevond, dat
er inderdaad vlokken dwarrelden, zodat hij neef onmogelijk de straat kon
opzenden. Ik zag mij reeds naar het kamfergeurend logeerbed verwezen, maar oom
besloot, dat er een taxi zou worden opgebeld.
‘Onzin oom,’ sprak ik luchthartig. ‘Ik loop wel effe.’ De werkelijkheid was, dat
ik geen duit in mijn zak had, een omstandigheid, die tante Wies met vrouwelijke
intuïtie aanvoelde, want zij zei: ‘Neen, jij gaat met 'n auto. Oom zal je wel
geld meegeven.’
Er werd getelefoneerd en in afwachting van de taxi, raakte ik weer achter thee en
appelkoek. Oom, die goed is, doch beperkt, zette een nieuw hengelaarsverhaal op.
De pointe heb ik niet gehoord, want toen hij nog met het exposé bezig was, kwam
de auto aangereden. Oom tastte moeilijk in zijn achterzak en drukte mij, met een
vertrouwelijk knikje, iets in de hand. Hij deed me denken aan de goede dagen,
toen ik als tienjarig knaapje onder zijn goedmoedig toezicht naar de kermis
ging, want dan greep hij zich óók zo karakteristiek aan zijn achterdeel en was
het even later: ‘Hier, ga jij maar eens draaien.’