zijn huis is
opgeslokt door de fabriek. Toen ik nog klein was gold de fabriek reeds als een
soort goudlegende. Je kon er je huis aan verkopen, want ze hadden grond nodig
voor uitbreiding. Rustig stelde je eisen, je kreeg wat je vroeg, ze moesten je
tóch hebben! Zo luidde het praatje. De visboer heeft zijn slag geslagen, zijn
huis werd afgebroken en op de plaats waar hij vroeger, dwars en kwaaddenkend,
zijn scholletjes verkocht, staat nu een nieuwe, massieve hoek van de
fabriek.
Ons huis is er nog altijd. Ik heb er lang voor gestaan en nieuwsgierig naar boven
gekeken, tot een vreemde vent, bezig zijn brood te kauwen, een gordijntje opzij
schoof en met een karakteristieke hoofdschok informeerde of ik soms wat
most.
Dan loop je natuurlijk door en passeert de lederwinkel van L. Holders op nummer
35 en die van J. Holders op 29. Daar zit een familietragedie, een soort
religieuze worsteling aan vast. De katholieke weduwnaar van nummer 35 huwde met
een niet-katholieke vrouw en toen richtte broeder J. Holders, uit woede over
deze ketterij, een zaak op in perceel nummer 29, teneinde zijn familielid dood
te concurreren. Het is hem niet gelukt en ze zitten er nog altijd allebei en
verdienen waarschijnlijk geen van tweeën wat.
Op nummer 70 is de papierwinkel en op de deur van het bovenhuis lees ik de naam,
die ook de ruit van de wijnzaak op 115 siert. U zegt dat niets, mij veel, want
ik weet nu, dat het huwelijk tussen de zoon van de wijndetaillist en de dochter
van de papierman tóch nog is doorgegaan. Indertijd, toen ik hoepelde in die
buurt, had het er niet veel van, dat een echtverbintenis tussen deze verloofden
ooit een feit zou worden, want meestal hadden ze ruzie. Dan wierp zij de
geschenken, welke hij in de loop der tijden had aangesleept, uit het venster,
terwijl hij, scheldend op de stoep, al dat fraais bijeenzamelde om de hele
collectie in een mandje terug te brengen, zodra het weer goed was.