‘U is toch bij uw vader?’
‘Nee, in het huis van m'n vader. Maar m'n vader is er niet. Die is dood. Al drie
maanden is-ie dood. Negenenzestig is hij geworden.’
Hij zweeg geruime tijd.
‘Gecondoleerd,’ zei ik, om iets bij te dragen.
Er kwam geen antwoord.
Na een tijdje vroeg ik: ‘Is u daar nog?’
‘Ja, nou wel weer,’ zei hij. ‘Ik was even iets gaan inschenken. 't Is koud hier.
Er wordt natuurlijk niet meer gestookt. Ik zit met m'n overjas aan achter zijn
bureau. En ik heb maar een fles cognac van hem opengetrokken. Dat zou hij wel
goed gevonden hebben, m'n vader. Zo was hij wel. Boeken, boeken - overal boeken,
wat had die man veel boeken. Van jou had hij ook boeken. Een heel rijtje.
Misschien bel ik je daarom wel.’
Hij lachte vreugdeloos. Ik besloot alleen nog maar antwoord te geven als me wat
gevraagd werd.
‘Ik was hier drie weken niet geweest,’ zei hij. ‘Zonet heb ik zijn post van de
mat opgeraapt. Los van de reclamebiljetten waren het maar twee dingetjes. Een
doodsbericht van een andere ouwe man - z'n familie wist blijkbaar niet dat m'n
vader ook al de pijp uit was. En dan het personeelsblad van de firma waar m'n
vader vijfenveertig jaar heeft gewerkt. Er staat een artikeltje over hem in. Ik
heb het gelezen. D'r staat in dat hij zo belangrijk is geweest voor de
onderneming. Weet je wel? Z'n naam komt er vier keer in voor. En alle vier de
keren fout gespeld. Met een g in het midden inplaats van een ch. Nou ja, hij zou
er om gelachen hebben, m'n vader. Zo was hij wel.’
Deze keer klonk zijn lach minder vreugdeloos.
‘Weet je wat er boven staat?’ vroeg hij. ‘Een groot verlies. Dat staat er boven.
Ik zal het maar niet bewaren, hè?’
‘Nee,’ zei ik.
‘Ik moet trouwens een heleboel weggooien,’ vervolgde hij, ‘want het huis moet
leeg. Er wordt op gewacht door een jong stelletje dat al ondertrouwd is. Maar
ja. Z'n kleren geef ik wel aan het Heilsleger en z'n meubelen stellen ook niks
voor. Maar die boeken... Hij had wel mooie boeken. Veel gedichten ook, daar
hield hij van. Wacht, dan schenk ik het glaasje nog eens vol.’
Er klonk een licht rinkelend geluid.
‘Met wie telefoneer je eigenlijk?’ vroeg mijn vrouw.
‘Weet ik niet,’ antwoordde ik.
‘Hier ben ik weer,’ zei de man, ‘die boeken los ik wel op. Misschien hou ik er
zelf een paar. Maar z'n papieren kan ik toch maar niet zó wegmiete-