Wat zou ze schreien. Hij dacht met warm welbehagen aan de mensen die enorm zouden
schrikken van het bericht. Arme Henk. Maar het was ook mogelijk dat zij het
eerst ging. Arme Anna.
Hij zag zichzelf op het kerkhof, bleek en bedwongen. En hij hoorde de korte rede
waarin hij iedereen bedankte, simpele, zuivere woorden, die alle aanwezigen diep
ontroerden.
Hij zag ook hoe hij tenslotte wegstapte naar de wachtende auto, wat krom van rug.
Om hem heen voelde hij de eerbied die door zijn smart werd afgedwongen.
Arme donder.
Zijn ogen vulden zich met tranen en de drukletters op de voorpagina liepen
dooreen tot een grijze mist.
Hij zou niet hertrouwen.
Neen. Wel zouden veel vrouwen om hem strijden. Hij was immers in de kracht van
zijn leven, een rijpe man. Kerels die ouder waren dan hij trouwden mooie, jonge
meisjes. Dat kwam veel voor. Meer dan vroeger. Niemand vond het tegenwoordig
meer gek. Het was ook niet gek...
Even wilde hij verder dromen over dit motief. Waarom niet? Het was of je een la
opentrok, die je leeg had gewaand, maar er zat nog zoveel in. Als hij ook nog
eens...
Maar nee, die verleiding schudde hij van zich af. Hij wist iets mooiers.
Somber glimlachend hoorde hij zichzelf zeggen: ‘Nee, kindje, dat kan niet.’
‘Maar waarom dan niet?’
‘Je moet iemand van je eigen leeftijd kiezen.’
‘Maar ik wil alleen jou.’
‘Och, je komt er wel overheen...’
‘Nooit.’
‘Later ben je me dankbaar.’
Hij zag zichzelf wegstappen, haar ontroostbaar achterlatend. Het was een mooie
daad. Hij had een jong meisje, een kind nog eigenlijk, voor een vergissing
behoed en Anna niet verloochend. Een eenzame zonderling zou hij worden, grijs,
introvert, getekend door het leven. Men zou hem altijd vinden met een boek.
Stellig ging hij de grote wijsgeren lezen. Bij het portret van Anna plaatste hij
steeds verse bloemen. En eens per week, op zondag, bezocht hij haar graf. Hij
zag zichzelf staan, de hoed in de hand. De tuinman van het kerkhof groette hem
met ontzag als hij eindelijk terugwandelde naar het hek, eenzaam en waardig.
Medelijden met zichzelf overgolfde hem nu zó hevig, dat een traan over zijn wang
liep. Nog steeds achter de krant, veegde hij 'm haastig weg.