De bakker
In zo'n oude, vervuilde Amsterdamse straat waar, om duistere redenen, nooit de
zon wil schijnen, dacht ik aan de bakker. Hij woonde daar, óók op nummer
dertien, want het lot wilde niets onbeproefd laten. Toen ik naar boven keek zag
ik een andere minimumlijder voor het raam zitten, aandachtig drinkend uit een
grote kop, die waarschijnlijk slappe koffie met veel melk en vellen bevatte.
Verder lopend met gebogen hoofd, niet uit neerslachtigheid maar omdat er zoveel
hondedrollen op de stoep lagen, dacht ik aan het schilderij. Wat zou er mee
gebeurd zijn? Verteerd in de vlammen der vuilverbranding? Of voor een knaak
verhandeld op het Waterlooplein en door een ironische jongeman opgehangen in
zijn kraakpand?
‘Wie is die trut?’
‘'k Weet niet. Van 't Plein. Ik noem d'r altijd tante Toos.’
De bakker leefde al dicht bij zijn pensioen toen we hem in de oorlog leerden
kennen. Hij was helemaal geen bakker, maar een broodloper, die de kleffe
prestaties van een grote, met het meel knoeiende fabriek bij je thuis bezorgde.
De broden lagen in een langwerpig handwagentje dat hij langzaam voortduwde,
altijd op een briesende wijze niezend, want hij leed aan hooikoorts. Bovendien
liep hij moeilijk, door een zwelling op de grote teen van zijn rechter voet,
waartegen de medische wetenschap van die dagen geen kruid gewassen achtte.
Wij woonden toen op de Reguliersgracht in een eeuwenoud, door ratten geplaagd
pand, met een grote, gezellige keuken in het soutterrain. Daar schonk mijn vrouw
de bakker elke ochtend enig beige drab dat toen voor koffie doorging.
Hooikoortsig blaffend - hij maakte moeiteloos series van dertig - klaagde hij
tegen haar over zijn moeilijke voet en soms trok hij schoen en sok uit om haar
de gezwollen teen te tonen. Toen ik eens op zo'n moment de keuken binnenkwam
glimlachte mijn vrouw verlegen tegen me. Ik schreef er een gedichtje over, op
het gevaar af dat u een gans andere opvatting hebt van poëtische motieven.
Toen de hongerwinter uitbrak werd het te riskant brood in een broodkar over de
straat te vervoeren. De fabriek besloot de bezorging stop te zetten. Maar de
bakker bezwoer mijn vrouw niet te wanhopen.
‘U krijgt uw brood, al moest ik er dood bij neervallen,’ riep hij in de
keuken.
Van die dag af bezocht hij, met een grauwe zak vol broden op de rug, zijn
trouwste klanten. Hij strompelde steeds moeilijker, maar hij hield vol, want hij
zag het als een erezaak.