Fles
Op het hoekje van de Plaats en de Kneuterdijk in Den Haag zei een lange, wat in
verval geraakte oude heer tegen me, terwijl hij met zijn paraplu naar het
standbeeld wees: ‘Johan de Witt is dat. Afgeslacht door 't Haagse grauw. Een
treurige gebeurtenis, maar als ik hier wandel denk ik aan iets heel anders. Op
de lagere school was Pietje Kersbergen m'n boezemvriend. Op een keer zei hij
hier, op deze zelfde plek tegen me: “Ga eens mee, dan zie je wat.” Johan de Witt
staat daar met z'n arm naar beneden en z'n wijsvinger uitgestrekt niet waar?
Loop nou eens twee meter met me op. Zo. En kijk nou langs die paal naar het
beeld. Wat ziet u dan? Nog steeds Johan de Witt maar uit zijn mantel steekt
alleen die lange vinger. Het lijkt precies of hij staat te wateren. En dat had
Pietje Kersbergen ontdekt. Zo was hij. Altijd op grappen uit, maar hij is jong
gestorven op een onprettige wijze. Onder de open tram naar Scheveningen geraakt,
toen hij overstak met een bittertje op. Amper vijftig was hij. Ik hou ook van
een bittertje, maar ik kijk juist scherp uit bij het oversteken als ik er een
paar gebruikt heb. Tweeënzeventig ben ik.’
We keken een tijdje naar de ontluisterde Johan de Witt. Pietje had gelijk. Maar
waarom lette hij op zulke dingen?
‘'t Is gek,’ zei de oude, ‘Maar ik heb altijd vrienden gehad die meer durfden dan
ik. En vlot waren met de meisjes. Ik niet. Ik heb nooit geweten hoe je ze aan
moest pakken. Daarom ben ik ongetrouwd gebleven. Ik wou wel, maar niemand wou
mij. Terwijl ik vroeger niet eens zo verschrikkelijk lelijk was. Maar ik wekte
bij vrouwen een zekere afkeer op. Wat dat nou was - ik weet het niet.’
‘Zullen we daar een kop koffie gaan drinken?’ vroeg ik.
‘Heel graag,’ zei hij. In het café, achter Johan de Witts groene rug - de vinger
zag je niet meer - vervolgde hij: ‘Het geheugen begint te slijten, dat wel. Maar
weet u wat zo gek is? De grote dingen vervagen, maar de kleine dingen blijven je
bij. Neem nou de oorlog. Dat is één grijze soep in m'n hoofd...’
‘Heb ik ook,’ zei ik.
‘Eén avond herinner ik me. Ik had toen een kennis en die heette Koos. Ook zo'n
durfal. Vlot van optreden, weet u wel. Hoe het met hem afgelopen is weet ik
niet. Maar goed - 't zat toen moeilijk met de jenever. Ik was maar in één zaak
vaste klant en daar kreeg ik er elke dag twee. Maar op een keer komt Koos daar
om 'n uur of zes binnen. Ik had m'n twee al op en zat nog een beetje na te
genieten. Maar Koos zegt: “Ga mee, ik ken meer zaken waar ze me tappen.” Wij
samen weg. En ja hoor, in diverse