Achter zijn ronde tap, niet veel groter dan een preekstoel, schenkt hij zichzelf
Pernod. Hij is een kleine, corpulente man met grijzend haar en troebele ogen. De
vriendelijkheid waarmee hij mij begroet, klinkt te pompeus.
Zijn vrouw staat, glazen spoelend, op een on-bittere wijze in hem te berusten. Ze
herinnert zich zijn aardige jaren nog, denk ik. Ze is een dikke, blonde poes,
ééns mooi geweest, al heeft ze de platte neus van een bokser aan het eind van
zijn carrière. Maar zelfs die neus flatteert haar.
Claude maakt mijn koffie klaar met de langzame zorgvuldigheid van de alcoholist,
die over elke handeling even moet nadenken, omdat hij er niet één vergeten mag.
Kopje vullen. Op het schoteltje zetten. Lepeltje erbij leggen. Wat nu nog? O ja,
de suiker. Het geheel even overzien. Nee, er ontbreekt niks.
‘Voilà monsieur.’
Het klinkt te triomfantelijk. Hij heeft 't hem toch maar weer geleverd. En hij
beloont zich haastig met een slok Pernod.
De vrouw, gehuld in een zeer wetend zwijgen, zet de radio aan. Monte Carlo. Een
programma van Jean-Pierre, een jongen met een stem of hij de hele dag fondant
vretend voor de spiegel staat. En wat doet Jean-Pierre? Dames in den lande
opbellen. De gelukkigen mogen een verzoekplaatje uitkiezen.
U merkt het - als men verre reizen doet, kan men veel verhalen.
‘Aha, c'est vous, madame Hervier? Jean-Pierre!’
Er komt nu een oude man binnen, die ook Pernod wil.
Claude weet echt wel op de tast waar de fles staat. Na de eerste slok begint de
man aan een wijdlopige verhandeling over de regen en de vermoedelijke oorzaken
daarvan. Hij is de universele café-ouwehoer, maar in het Frans klinkt het
leuker, dat moet ik toegeven.
Als hij het onderwerp geheel leeggemolken heeft, vraagt Claude: ‘Hoe vin-je mijn
nieuwe lamp?’
Hij wijst, boven de bar, naar de zoldering.
Daar hangt een grote, blijkbaar door een reus geblazen bel van kleurloos glas met
een peertje erin.
‘Aardig,’ zegt de oude. ‘Maar 'n beetje koud licht.’
De zwijgende vrouw glimlacht.
‘'t Is modern. Ik heb 'm zelf gekocht,’ zegt Claude, in het defensief.
Buiten regent het nog steeds. Jean-Pierre draait een verzoekplaatje van Sacha
Distel. Hij was de jonge minnaar van Edith Piaf, de enige kunstenares die iets
magistraals aan de zondag ontleende, door ‘Je hais les dimanches’ op háár wijze
te zingen.