Een mooi verhaal
Met een schok werd ik klaar wakker.
Ik keek op de wekker en zag dat het acht uur was. Eigenlijk zou ik best nog een
poosje kunnen doorslapen, want mijn beroep kent geen prikklok.
Maar ik ging op de rand van mijn bed zitten omdat ik niet terug wilde naar een
droom, die ik me bijna herinnerde. Bijna. Ik probeerde er in mijn geest naar te
grijpen, maar de gestalten werden schimmen en losten zich vervolgens op in een
grauwe damp.
Ik liep naar de keuken. Dag keuken. Ik hou ervan, in de ochtend. 't Is er zo
nuchter en zakelijk. Alles staat er afwachtend gereed voor handelingen die nu
eenmaal verricht moeten worden. Koffie zetten, bij voorbeeld. Ik begon eraan, op
de automatische piloot die toch geen handeling vergat.
Van de droom wist ik alleen de wrange smaak nog. En dat ik jong was. Alles moest
nog beginnen, maar ik was er niet blij om, want ik kende de afloop.
Vergeefs verder gravend in mijn geheugen wachtte ik bij het fornuis tot het water
kookte. Toen ik de koffie had opgeschonken, ging in de huiskamer de
telefoon.
Ik schrok ervan. In de loop van de dag hoort het geluid bij de routine. Maar
iemand die zo vroeg in de morgen belt, zou best eens onheil te melden kunnen
hebben. Wie, zoals ik, veel dierbaren heeft die je kunnen maken en breken, is
uiterst kwetsbaar.
‘Ja, hallo?’ riep ik.
De stem van een man vroeg: ‘Is u die meneer die in de krant schrijft?’
‘Ja hoor.’
(Opgelucht, want het was geen naaste, maar een onbekende, wat matineus van
aard.)
‘Zal ik u eens een mooi verhaal vertellen?’ vroeg de man.
‘Graag.’
‘Nou, dan moet u goed luisteren. Zondag, hè, zat ik op een bank in het
Amsterdamse Bos. Er kwam een vrouw aan. Een onbekende vrouw. Ik had haar nog
nooit gezien. Ze keek naar me. En ze zei: “Dag meneer.” Toen liep ze weer
verder.’
Hij had langzaam en zorgvuldig gesproken. Nu viel er een stilte.
Na een poosje riep ik: ‘Hallo - is u daar nog?’
‘Ja’
‘U zou een mooi verhaal vertellen.’
Ik hoorde hem diep ademhalen. Toen zei hij: ‘Dát was 't verhaal.’