hij, kapte met de schone letteren, volgde zijn vader op in de zaak
en kreeg een druk leven. We zagen hem nooit meer, want hij was gaan wonen in
zo'n opgeknapt boerderijtje dat je alleen kunt bereiken met een auto en een
wichelroede.
Precies om drie uur kwam hij de volgende dag het café binnen, erg vergrijsd.
Uit zijn diplomatenkoffertje, waaraan nog een verdord label van Pan- Am hing,
haalde hij een in rood plastic gebonden manuscript te voorschijn en zei, een
beetje gegeneerd: ‘Ik heb 'n roman geschreven. Toch nog. Zou je 'm willen
lezen?’
Toch nog.
Voor een auteur die het maar vergat, is de Muze net een toffe vrouw uit de dolle
jaren, die altijd opduikt als hij op het punt staat de Beurs binnen te gaan.
Vroeg of laat lopen ze weer een eindje samen op - en daar lag hun kind nu, rood
ingebakerd tussen de koffiekopjes.
‘Ik heb straks een dringende afspraak in de stad,’ zei hij. ‘Maar volgende week
op dezelfde tijd kan ik weer hier zijn. Wil je me dan vertellen wat je oordeel
is?’
Zijn glimlach was een beetje ontkleed, maar toch al op weg naar de routineplooi
van de zakenman. We namen afscheid, ik las nog een paar kranten van de leestafel
en pas toen ik 's avonds thuiskwam bemerkte ik, tot mijn ontzetting, dat ik het
manuscript tussen de koffiekopjes in het café had laten liggen.
‘Een rood boek?’ zei de kelner de volgende ochtend. ‘Ja, daar heb ik mijn collega
mee zien sjouwen. Maar die heeft vandaag geen dienst. Morgen wel.’
Het was een kwestie van terugkomen.
Des anderen daags kreeg ik de collega te pakken. Hij was een stevige, gezonde man
van een jaar of veertig en hij sprak: ‘Is dat van u? Crimineel meneer. Ik heb 't
achterelkaar gelezen. Wat heet gelezen? Opgevreten. Ik heb dat boek opgevreten,
meneer. Mijn vrouw riep telkens: “Kom toch in bed, mallerd.” Maar nee, ik kon
niet ophouden. 't Leek wel sterke drank. Gek hè? Dat je niet kan ophouden met
lezen. Maar toch was ik ook bevreesd. Ik was bevreesd voor dat boek. Is dat niet
eigenaardig, dat je bevreesd bent voor een boek, dat nog niet eens gedrukt is?
Maar als die duivelse persoon daar 's nachts in dat stille huis... U kent het
toch?’
‘Nee, ik moet het nog lezen,’ zei ik.
Dat trof slecht, want hij had het net even uitgeleend aan dat meisje van de
vestiaire, Fietje genaamd en ook een liefhebster van iets moois. Ik liep er heen
maar vond de jassen bewaakt door een oude dame, met een blik vol