pak dat zij keurig vond. Ik berustte nog sneller dan anders, want in dezelfde
winkel bevond zich toevallig een algemeen bewonderde jongen van mijn school, die
een klas hoger zat en zijn pak op een roekeloze wijze alléén kocht. Op
maandagochtend had hij het aan. Ik niet. Met een lachje zei hij tegen me: ‘Je
mag het zeker alleen op zondag dragen van je moeder.’
De herinnering aan die zaterdagmiddag kwam in mij op toen ik in Den Haag door het
Achterom liep en bleef staan voor de etalage van een winkel die er nog precies
zo uitziet als vroeger. De uitgestalde koopwaar trouwens ook. Men handelt in
liedjes en komische voordrachten en die zijn niet van vandaag of gisteren. Ten
gevolge van een onbeheerste manier van inkopen in het verleden kan de winkel je
nu nog de hits van Willy Derby uit voorraad leveren en ook het complete
repertoire waarmee Nap de la Mar volle zalen op de knieën kreeg, toen ik nog in
de wieg lag. De erop gedrukte prijs (20 cent) maakt een achterhaalde indruk.
Die zaterdagmiddag droeg ik het nieuwe pak in een stevige kartonnen doos onder
mijn arm, toen we naar de tramhalte liepen. Ik voelde me niet echt ongelukkig,
want het was stralend zomerweer en de grote vakantie naderde.
Mijn moeder zei: ‘'t Is natuurlijk alleen voor de zondag. Je moet het niet
afslonzen.’
Ik knikte. Opeens stond ze stil en begon te lachen.
‘Hier gaan we even naar binnen,’ zei ze, vreemd opgewonden.
Het was een sigarenwinkel met een bel die bij je binnenkomst even rinkelde.
Andere klanten waren er niet, maar na een tijdje verscheen achter de toonbank
een dikke, kale man met een somber, vlezig gezicht.
‘Een doosje Broches,’ zei mijn moeder.
Dat waren de dikke, Egyptische sigaretten, waarmee mijn vader in huis een
aangename geur verspreidde. De man zette het doosje op de toonbank en mijn
moeder keek hem aan met ogen vol verwachting. Na enige tijd wierp hij, met
duidelijke tegenzin, een blik in de richting van de straat vol zomerzon en zei:
‘D'r zit sneeuw in de lucht.’
Mijn moeder begon zó onbedaarlijk te schateren dat ik haar verbaasd van opzij
aankeek. Pas toen we weer op straat liepen kwam ze tot bedaren en zei: ‘Weet je
wie dat was? Luciën!’
De naam luidde bij mij geen bel.
‘De beroemde humorist,’ riep ze. ‘Ach, ach, wat heb ik vroeger om hem gelachen
als hij optrad. Nu doet hij dat niet meer. Hij heeft een sigarenwinkel.’
De etalage in het Achterom bevatte het lied ‘Hoe ik vegetariër werd.’