Drie in een
(1985)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
[pagina 134]
| |
pullover zo zacht als meisjeshaar en een tot het uiterste bedwongen das van reine zijde. Geen prijskaartjes. Wie dorst binnentreden las het later wel, op de jaarrekening. Uit het feit dat ik de heer Blanche in mijn jonge jaren persoonlijk kende moet u niet afleiden dat ik tot zijn cliëntèle behoorde. Ik kleedde mij bij c&a, dat toch voordeliger was. Maar ik kwam vrijwel dagelijks in het café Riche op het Buitenhof, dat door veel journalisten werd gefrequenteerd, en daar zat de heer Blanche elke avond aan de leestafel. Riche had zeer indrukwekkende oude obers in rok die zich statig als zeilschepen door het etablissement bewogen. Het was niet raadzaam zo'n man te roepen. Als hij uit zichzelf gekomen was kon je koffie, maar ook een kleintje koffie bestellen, dat minder kostte. De toevoeging ‘een platte’ of ‘een hoge’, die betrekking had op het geprefereerde servies, was alleen mogelijk op de Witte. Dat wist ik van horen zeggen. De heer Blanche dronk des avonds geen koffie maar een fles Franse wijn die in een fijn gevlochten mandje zoet naast hem lag te wachten tot de chef ober het ledige glas precies op tijd weer kwam vullen, met de voorzichtige doch doeltreffende handbewegingen van een chirurg. Onder het drinken van de wijn las de heer Blanche het dagblad Le Figaro, want hij was verwekt door een in Nederland verdwaalde Parijzenaar en daarom een fervente francofiel. Als ik het café Riche des avonds betrad, onderbrak hij altijd zijn lectuur om even naar mijn gezondheid, mijn werk en mijn vooruitzichten te informeren. Ik betwijfel of hij daar belang in stelde. Maar hij hield van jongemannen in een tijd toen deze erotische variant niet behoorde te bestaan. Eenzaamheid was dan ook zijn lot. Hij droeg het met behulp van een lichtezelfparodie. Zijn overtrokken beleefdheid - hij maakte onophoudelijk kleine buigingen - had een kern van spot die zijn dure klanten niet bemerkten. Dat amuseerde hem dan weer. Het hield hem staande. Meer kon een weerloze in zijn situatie niet doen. Ik schreef in die tijd over toneel en ik ontmoette hem eens, tijdens de pauze, in de Koninklijke Schouwburg toen een toneelgezelschap uit Parijs een onbeduidend blijspel opvoerde voor de Alliance Française, waarvan hij natuurlijk een devoot lid was. ‘Men amuseert zich kostelijk, niet waar,’ zei hij. ‘Esprit, hè? Maar Franse acteurs worden wel verwend in ons Haagje. Men lacht ook om de flauwe grappen, vermoedelijk om te doen uitkomen dat men ze verstaat. U hebt daarvoor te veel smaak.’ Hij wist precies dat mijn Frans in een lucifersdoosje kon. ‘Maar laat ik niet langer beslag leggen op uw kostbare tijd,’ zei hij, met | |
[pagina 135]
| |
een glimlach. Na weer zo'n kleine buiging te hebben gemaakt verdween hij in de menigte, die geurde naar de mottenballen van hoog bejaarde avondkleding. Als rechtgeaarde francofiel had de heer Blanche een afkeer van de Duitsers, het verschijnsel Hitler en alles wat daar in Nederland bijhoorde. Hij mopperde in deze geest tijdens het lezen van Le Figaro en zweeg erover in zijn winkel want hij kende zijn plaats. Maar op een dag kwam de politieke realiteit toch over zijn drempel. Ik hoorde het van een advocaat, die er toevallig getuige van was. De deur ging open en ir. Mussert, de leider van de nsb, trad in het gezelschap van twee lijfwachten met enige pompe binnen. Hij wilde zich zwarte hemden laten aanmeten. De heer Blanche haalde braaf centimeter en notitieblok te voorschijn en mat de adspirant redder des vaderlands zorgvuldig op. Toen dat gebeurd was vroeg hij, weer met zo'n lichte buiging: ‘En mag ik nu, als het gepermitteerd is, zo vrij zijn te vragen met wie ik het genoegen heb?’ ‘Ik ben Mussert,’ klonk het koel. ‘Meneer Mustert?’ ‘Nee - Mussert.’ ‘Spelt u dat, als ik zo vrij mag zijn, met een sch?’ ‘Nee, met twee ss'n natuurlijk.’ ‘En met een d of een t op het eind?’ Er zijn helden geweest in de strijd tegen het fascisme, maar de heer Blanche had allerminst de pretentie ertoe te behoren. Hij deed wat een weerloze, benard levende man kon doen: de beroemde leider plagen door te veinzen dat hij nooit van hem had gehoord. Maar de hemden heeft hij netjes gemaakt. Aan het begin van de bezetting zei hij tegen me: ‘Als ze maar niet denken dat ik die affreuze Duitse wijn zal drinken.’ Daarna heb ik hem nooit meer teruggezien. |
|