het toen verkeerd heb aangepakt. Ik had haar ná moeten fietsen,
geloof ik.
In elk geval sloofde ik mij zo hevig voor Corrie uit, dat ik herhaaldelijk de
klas uitgeschopt werd. Dan moest ik naar de directeur, een dikke heer met een
paarse gelaatskleur, die voortkwam uit een ziekte, waarmee hij oud kon worden,
als hij zich niet opwond. Maar hij deed het regelmatig en is vroeg heengegaan.
Zonder twijfel heb ik daartoe het nodige bijgedragen, maar mijn schuldgevoel
heeft grenzen. Want hij was een gebrekkig pedagoog. Als ik eruit geschopt was
en, na lang dubben, met kloppend hart zijn kamer binnenging, sprong hij meteen
in het geweer en brulde: ‘Daar héb je het weer! Alleen al voor de manier waarop
je over die drempel stapt, moest je lijfelijk getuchtigd worden.’ Een keer greep
hij mij bij mijn strot en siste: ‘Je bent een geest die de klasse verpest.’ En
dat alles tegen een pubertje, dat met zijn houding geen raad wist. Neen, hij had
zich deerlijk vergist in zijn beroepskeuze. Bij de sterrenwacht zou hij oud
geworden zijn.
Terwijl ik met vrijwel het hele onderwijzende personeel in onmin leefde, bleef de
dokter mij normaal behandelen. Hij was mijn enige houvast in die vijandige
wereld, waarin ik mij met telkens meer bravoure trachtte staande te houden, mijn
slechte reputatie haast plichtmatig nalevend. Maar op een middag, om drie
minuten voor twee, stond ik voor school. De dokter kwam statig aangestapt, het
hoofd hoog opgeheven. Ik groette en ging naar binnen.
Even later kwam hij mij in de gang achterop en sprak op koude toon: ‘Zeg, wacht
jij eens eventjes. Als jij je leraar ziet aankomen, dan wacht je en laat hem
vóórgaan, begrepen? Dan ga je niet zelf eerst naar binnen. Dat is verregaand
vlegelachtig.’
Hij nam mij van hoofd tot voeten op.
‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Vooral van jou spijt het me.’
Het was de bijlslag, die mijn laatste steunbeer deed bezwijken, want ergens was
zijn zwijgende morele steun onontbeerlijk voor me. De volgende ochtend deelde ik
mijn moeder mee, dat ik de school niet meer bezoeken zou, een rotsvast besluit,
dat ook mijn vader niet aan het wankelen bracht. Neen, die Duitse uitgangen heb
ik nooit goed geleerd.
‘Je zult ze wel niet erg missen,’ veronderstelde de dokter, in die volle kamer.
En toen, mild glimlachend: ‘Je was zo'n rustige jongen, toen...’