Jukebox Annie
Er stond een jonge, ranke neger in het café en hij vertelde, in een wat
aangebrand Nederlands, aan het blonde meisje achter de tapkast dat hij drie
nachten in een telefooncel had geslapen.
‘Stáánd zeker,’ zei het meisje sceptisch.
‘Gedeeltelijk staand, gedeeltelijk zittend,’ sprak de neger, tot negotiëren
bereid. ‘Dat kwam zo. Ik woonde bij mijn schoonouders. Maar ik heb ruzie gehad
met die mensen. Die mensen geslagen...’
Hij maakte het wegwerpend gebaar van een man van de wereld, die spreekt over
dingen die nu eenmaal onvermijdelijk zijn. Het meisje begon glazen te spoelen,
om zich van de affaire te distantiëren. Nu kwam een lange, smoezelige man
binnen, die een beetje mismaakt scheen, omdat hij bij het dichtmaken van zijn
jas één knoop te laag begonnen was. Hij klom op een kruk, wiste het zweet van
zijn voorhoofd, maakte een blazend, kortademig geluid en sprak schor:
‘Pils.’
Het meisje verroerde zich niet.
‘Als jij dat nog eens doet, hè, zoals gisteren,’ zei ze. ‘Mij die ziekte
toewensen. Die vreselijke ziekte. Dan kom jij hier nooit meer in, begrijp je
dat?’
Door de walm van zijn kater heen keek de man haar droevig aan.
‘Dat moet ik onbewust gedaan hebben,’ zei hij kleintjes.
‘Ik zeg het je maar, dat je het weet,’ vervolgde het meisje, ‘want als je dat
lijden één keer gezien hebt. Dat vreselijke lijden...’
Haar ogen vulden zich met tranen, waardoor ze opeens een hulpeloos kind werd. Ze
begon het glas te vullen.
‘Wéét ik toch!’ riep de man, geobsedeerd naar het bier kijkend, ‘ik heb toch zelf
mijn eigen omgeving drie gevallen meegemaakt. Wat zeg ik? Vier!’
Ze zette het glas voor hem neer. Zijn blik bedelde om vergiffenis.
‘Nou, geef dan maar een kwartje voor de muziek,’ zei ze verzoenend.
Hij deed het haastig en even later begon de jukebox, bij het op de gracht
uitkijkende raam, de tophit te stampen. De neger bestond meteen van