Hij bedacht het ad hoc.
De agent verzette zijn pet een beetje.
‘Ja, kijk eens meneer’, begon hij, op geheel andere toon. ‘Dat gaat niet, hè. Ik
breng haar hier nou weer terug, maar daarmede is de kous af. Ze heeft vannacht
al in de cel gezeten.’ Dit laatste voegde hij er aan toe, of het een soort
pretje was, waarmee ze mondjesmaat moesten zijn.
‘Néém haar maar weer mee!’ riep de man weer, aandoenlijkhulpeloos.
‘De politie heb van u geen bevelen te aanvaarden’, zei de agent, die vuil werd.
Ik had sterk het gevoel dat Weersma in mijn plaats iets zou hebben gedaan of
gezegd, maar toen ik net een bemiddelende opmerking wilde plaatsen, besloot de
man dan maar nog een stomp te geven.
‘Nou nou...’ riep ik en hij trok zijn hand weer terug.
‘Het wordt mijn tijd’, zei de agent, die weg wou. En zich tot de man wendend,
fluisterde hij: ‘Als ik je raden mag - met zachtheid kom je het verst. Ik heb
zelf vier koters.’
‘Zou je denken?’ vroeg de man, geïnteresseerd of men hem een goed viswater had
genoemd.
‘Welzeker’, zei de agent bezwerend. ‘Nou, goeden morgen dan maar weer. En jij,
jongedame - geen gebbetjes meer of je draait de kast in.’
‘En jullie willen me niet eens hebben’, sprak Gerrie. De agent slikte maar eens
en verliet ons huis.
‘Als we nu eens een kopje koffie dronken’, stelde mijn vrouw voor, want ze zag
ook geen gat meer in de situatie. ‘Ik zal eens kijken of er melk genoeg is.’
‘Zal ik even naar de melkboer gaan, mevrouw?’ vroeg Gerrie behulpzaam.
‘Neen, neen’, riep ik haastig. ‘Blijf nou maar zo veel mogelijk in de kamer. En
in de gang. Dat we je zien kunnen.’
Toen we de koffie op hadden, nam de vader afscheid.
‘Ze is moeilijk’, zei hij bij de deur. ‘Maar eerlijk als goud meneer.’ En hij
begon weer dat verhaal over het onder tafel geraakte kwartje, doch halverwege
schoot hem te binnen dat hij het al verteld had.
‘Nou ja’, zei hij hulpeloos glimlachend. ‘Het leven is wel eens moeilijk,
meneer.’
We gaven elkaar de hand. Ik zag hem wegsloffen en aarzelend