Een lezer
Omdat de boog niet altijd ontspannen kan zijn, had ik nú eens een heel ernstig,
welhaast ondoorgrondelijk artikel over letteren afgescheiden, dat moeizaam doch
studieus voortstrompelde op een reeks van voetnoten. Verschillende tijdschriften
wilden het voor geen goud hebben, maar eindelijk vond ik een schemerige jongen,
die, na een reeks van consumpties, beloofde het in zijn maandvodje te zullen
plaatsen.
Toen het verschenen was, zat ik ergens aan een leestafel en zag met blijde
harteklop, dat een man zich in mijn studie verdiepte. Hij las intens, met papier
en potlood naast de lectuur, want hij maakte zo nu en dan notitiën, gelijk
oppassende jongelui doen als zij voor de hoofdakte studeren.
Heerlijk vond ik het, deze verdieping bij de man te mogen aanrichten. Ik Het hem
dan ook geen moment meer uit mijn stralend oog en ontmoette derhalve zijn blik,
toen hij opeens peinzend uit mijn bedenksel opkeek, als was zijn ploegende geest
gestoten op een steen in de akker.
‘Meneer’, sprak de man gekweld, ‘is een kolan eigenlijk een beest?’
Zijn vraag verbaasde mij, maar na enig nadenken antwoordde ik beleefd, nooit van
een dier te hebben gehoord, dat naar deze ongebruikelijke roepnaam
luisterde.
De man haalde de schouders op, als iemand, die zijn verlies weet te dragen. ‘Dan
maar eentje minder’, zei hij, zich opnieuw over mijn proza buigend.
‘Waarom vroeg u dat eigenlijk?’ sprak ik in spanning.
‘Och, niets’, zei de man luchtig, ‘maar ik kort mij de tijd door in dit artikel
naar verborgen dierennamen te zoeken. Kent u dat spelletje? Het is leuk. Ik heb
er al negen en twintig.’
Ik ben maar bijtijds naar bed gegaan.