Neen, zo zag hij er niet uit. Iedereen drong tegen iedereen en een kwartier later
zaten we met een hele club op het politiebureau. De brigadier had een grote
snor.
‘Student zeker?’ zei hij begrijpend tegen mij.
‘Waarachtig niet’, antwoordde ik strijdvaardig en gaf hem mijn papieren. Met een
half oog keek hij ze in. Toen ging hij op de rand van zijn tafel zitten en zei,
met de geknepenheid van iemand die, in strijd met zijn natuur, een zaak nu eens
heel tactisch zal aanpakken:
‘Kijk eens meneer, we bennen tenslotte allemaal jong geweest enne - nou ja, een
grapje is een grapje, maar er zijn grenzen, nietwaar...’
Ik wou iets zeggen, maar hij wenkte af.
‘Die man heeft me alles verteld’, vervolgde hij. ‘Enfin, ik begrijp het best, we
hebben hier met de studenten al van álles aan de pet gehad, maar houd me ten
goede, meneer - móói is het niet, om een oude man voor de gek te houden.’
‘Maar luister nu toch eindelijk eens’, riep ik wenend, ‘die vent komt naar me
toe, op de Dam, vraagt geld voor een erepoort en er is
helemaal geen erepoort!’
De brigadier knikte mij bemoedigend toe.
‘Kom nou’, sprak hij fijntjes, ‘nou zult u als gestudeerd mens toch zélf wel
begrijpen, dat dit een vreselijk onwaarschijnlijk verhaaltje is. Wie zal zó iets
nu doen?
Nee - u moet stáán voor wat u gedaan hebt. En ik vind het misselijk, om een oude
man te schoppen.’
‘Schoppen?!’ schreeuwde ik, ‘ik héb helemaal niet geschopt.’
‘D'r bennen vier getuigen van’, sprak de brigadier somber en hij wees op drie
querulanten en een valse juffrouw, die mij vanaf een bankje mesblikken
toewierpen. De juffrouw riep fel: ‘Er is geen eerbied meer voor grijze haren bij
de jeugd van tegenwoordig.’ De mannen knikten neerslachtig en zagen er naar uit,
dat ze graag eens met mij op de vuist zouden gaan. Ik voelde mij doodmoe
worden.
‘Nou ja’, zei de brigadier, die mijn gezicht bekeek, ‘beulen bennen we hier ook
niet, meneer. Er zijn al rechtszaken genoeg op de wereld, dus als het éven kan,
dan geven we er geen gevolg aan.’
‘Wat moet ik doen?’ vroeg ik moedeloos.
‘Doodeenvoudig’, sprak de politieman. ‘U betaalt die oude man de rijksdaalder die
hij nog van u krijgt, en wij zien verder van alles af.’
Mijn krachten waren verbruikt. Ik liet de oude binnenbrengen en betaalde.