‘Daar ligt het’, zei hij en wees op een stip.
‘Stoppen we er?’ vroeg ik.
Hij schudde het hoofd en verviel in gedroom. Wij namen onze koffers en sprongen
over boord. Nadat wij geruime tijd gezwommen hadden, zei mijn vrouw: ‘Die man
roept nog iets.’ Ik keek om en zag dat de matroos ons wenkte. ‘Ga even terug’,
sprak mijn vrouw. ‘Het is anders zo onbeleefd.’ Ik keerde op mijn slagen. Het
was een heel gezwem, maar tenslotte geraakte ik weer te loef en vroeg wat hij
wenste. Hij riep iets. Ik verstond het niet helemaal, maar toen hij blijkbaar
klaar was, wuifde ik hem hartelijk toe, waardoor ik aanmerkelijk begon te
zinken.
Daarop crawlde ik terug naar mijn vrouw.
‘Wat zei hij?’ vroeg ze.
‘Ik weet 't niet’, antwoordde ik, ‘het ging geloof ik over haaien.’
Geruime tijd zwom zij in gedachten naast mij voort.
‘Zei hij misschien dat er hier haaien zijn?’ vroeg zij toen.
‘Ja, dat was het, geloof ik’, zei ik.
‘Dan mogen we wel voortmaken’, sprak zij. Inderdaad had zij gelijk, want enige
tijd later kwam zo'n vis naast ons zwemmen.
‘Halt’, riep het dier. ‘Handen in de hoogte.’
Ik maakte hem duidelijk, dat een man die zwemt zo'n bevel onmogelijk uitvoeren
kan, aangezien hij dan naar de bodem zakt. Het was gelukkig een aardige haai.
Toen wij hem hadden uitgelegd, dat we lichte gevallen waren, zei mijn vrouw: ‘En
mijn man heeft illegaal werk gedaan, meneer, tijdens de bezetting.’
‘Dat zeggen ze allemaal’, zei de haai bitter en dook onder.
Het eiland kwam steeds dichterbij. Er stonden bomen op. We konden ons dus
tenminste ophangen, als het tegenviel. Die gedachte gaf moed. We zetten er een
flinke spurt in en stoven tenslotte het strand op. Een naakte neger kwam ons
tegemoet.
‘Zei je niet dat het een onbewoond eiland was?’ vroeg mijn vrouw fijntjes. Ik
antwoordde dat de man zich waarschijnlijk ten onrechte, want in strijd met de
reisgidsen, op het strand ophield, maar reeds stond hij voor ons en stelde zich
beleefd voor, in een dialect dat ik toevallig goed beheerste.
‘Ik ben hier als menseneter gevestigd’, verklaarde hij vriendelijk. ‘Leuk dat u
komt, uw vrouw doet mij bepaald watertanden.’
Aangezien ik het land heb aan dubbelzinnigheden in damesgezelschap, verzocht ik
hem koeltjes, man en paard te noemen. Hij bleek