lutte avec l'ange
der herinnering uitvechten en accepteren, dat de geliefde wat ouder, wat grijzer
is geworden. Maar na een dag komt ge tot uzelf en tot haar en bemerkt ge, dat ze
toch nog even soepel babbelt, nog net zo vrijbhjvend leeft, nog op dezelfde
lichte manier blij en weemoedig, wijs en dwaas kan zijn en zelfs aan haar misère
een zekere glans weet te verlenen.
Neen - eigenlijk vindt men de mooiste der oude schatten terug in Parijs. Het
scheve hotelletje op de Place de l'Odéon staat er nog en verhuurt je, zonder
mokken, de kamer van vroeger. Hier is niets veranderd: dezelfde kraakheldere
uitdragerij, het eendere behang met de niet na te vertellen bloementoefjes en
zelfs het sterk vergeelde Avis Important dat, net als toen, vertelt hoe de
eigenares wordt bereden door de vrees dat wij voortdurend haarlokken en bloemen
in haar privaat zullen werpen. Het is een poëtische verdenking en we beloven dan
ook graag, zoiets te zullen nalaten. Men is trouwens bereid veel te beloven -
dat dampt hier uit de grond. Er is geen plaats ter wereld, waar men zo graag
toegeeft en waar men het zo druk kan hebben met niets doen, dan juist hier. Op
deze boulevards begrijpt men eerst goed, dat arbeid iets met de Paradijsvloek te
maken heeft. Ik vul mijn dag ruimschoots met suffen en nergens heen te gaan en
weiger aan te nemen, dat al die licht stappende mensen, die ten gerieve van de
terraszitters hun nooit vervelende cavalcade houden, zich ergens heen spoeden.
Hoogstens gaan ze iemand een kus brengen of een bloem afgeven. Natuurlijk is dat
niet zo en zijn ze op weg om elkaar te bedriegen of te vermoorden, maar men is,
zittend in de zon, sterk geneigd al deze soepel bewegende dames en heren lief te
hebben. Het is ook zo heerlijk dat ze zulk moeilijk Frans spreken. Als men de
Nederlanders ook zo slecht verstond, zouden ze veel aardiger zijn.
Maar er blijven verschillen, die wij niet inlopen, al zeggen we nooit meer een
woord. Op het terras in Quartier Latin, waar de studenten nog jonger doen dan ze
alreeds zijn, zit ik naast een negentienjarige, die bij wijze van syncope een
levende slang heeft meegebracht en nu, in de schaduw van zijn ondrinkbare
koffie, beproeft of hij een knoop in dit dier kan leggen. Men reageert
belangstellend, is vriendelijk geinteresseerd in de vraag, of een slang kan
worden geknoopt als een das. De kellner meent van niet, geeft een paar
vriendelijke adviezen, loopt door met zijn blad, een dikke man komt van binnen
om de slang te bevoelen: ‘Ah, comme il est froid.’ Het verheffende is, dat men
van de slang uitgaat. Die is er, iemand heeft haar meegebracht
- het pro-