Heerlijk vond ik het, deze verdieping bij de man te mogen aanrichten. Ik liet hem
dan ook geen moment meer uit mijn stralend oog en ontmoette derhalve zijn blik,
toen hij opeens peinzend uit mijn bedenksel opkeek, als was zijn ploegende geest
gestoten op een steen in de akker.
‘Meneer,’ sprak de man gekweld, ‘is een kolan eigenlijk een beest?’
Zijn vraag verbaasde mij, maar na kort nadenken antwoordde ik beleefd, nooit van
een dier te hebben gehoord, dat naar deze ongebruikelijke roepnaam
luisterde.
De man haalde de schouders op, als iemand, die zijn verlies weet te dragen. ‘Dan
maar eentje minder,’ zei hij, zich opnieuw over mijn proza buigend.
‘Waarom vroeg u dat eigenlijk?’ sprak ik in spanning.
‘Och, niets,’ zei de man luchtig, ‘maar ik kort mij de tijd door in dit artikel
naar verborgen dierennamen te zoeken. Kent u dat spelletje? Het is leuk. Ik heb
er al negenentwintig.’
Ik ben maar bijtijds naar bed gegaan.