Hij knipte onhandig het pakje open en gaf mij de sigaretten. Toen ik er net een
in de mond gestoken had, kwamen de jongetjes in actie. Zij snelden op mij af en
duwden, toen zij voor mijn voeten waren geraakt, elkander krachtig op zij. Het
werd een hele twist.
‘Neen,’ riep de ene, ‘ik mag vuur geven - vader heeft het beloofd.’ En hij haalde
woedend een doosje lucifers uit zijn broekzakje. De andere jongen stond er al
mee gereed en schreeuwde: ‘Niet waar! Jij hebt zo net die lange vent een
vlammetje gegeven, laat mij nu deze dikke!’
‘Kinderen... kinderen,’ riep de vader. Ook de grijsbaard bracht iets schors te
berde en zwaaide zelfs vergramd met een zijner stokken, zodat ik een ogenblik
vreesde, hem te zullen zien neerstorten. Door het zo onverwacht opgeschoten
incident in verwarring gebracht, stond ik daadloos met mijn sigaretje in de mond
voor de toonbank, terwijl de jongetjes de zaak tot aan de rand van het
handgemeen dreven. Vader, zwaar over de toonbank hangend, bracht ten slotte de
gewenste arbitrage door te beslissen dat beide jongetjes mij hun vuurtje zouden
geven, zodat ik de sigaret twee maal in de vlam moest houden. Aldus geschiedde.
De kinderen gingen voldaan naar moeder, de oude lachte tevreden en ik stapte,
met mijn nu onmiskenbaar brandende sigaret in de hand, naar de deur.
‘Goedemiddag,’ sprak ik.
‘Goedemiddag, meneer en wel bedankt,’ riepen ze met zijn vijven. Een
spreekkoor.