Allemaal onzin
(1968)–S. Carmiggelt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
steemgraf. Ik was alleen aangesteld, opdat ik eens per maand salaris krijgen zou, want ik kende iemand die daar wat te zeggen had. Formeel had ik wel degelijk iets met de kaartenbakken te maken, net als Warnsveld, maar ik roerde ze nooit aan, omdat ik niet wist, hoe ze in elkaar zaten. Aangezien ik dus niets te doen had, zat ik de hele dag zachtjes te suffen, aan een mooi, eiken bureau, want thuisblijven mócht niet, zei mijn vriend, dan kreeg ik het salaris niet. Suffen mocht wél, als je maar niet aldoor zei dat je het deed. In de hoek van de zaal zat trouwens nóg een man, een hele oude, gewoon bezoldigd op zijn dood te wachten. Net als ik, had hij stukken voor zich. Ik had mijn stukken in het schrijfbureau gevonden. Ze waren van de vorige vent. Ze gingen ergens over. Warnsveld had échte stukken. Hij liep ook telkens naar de kaartenbakken toe. Maar ik mocht aan het begin bijna nooit van mijn plaats. Als ik opstond zei hij: ‘Wat gaat u doen?’ Daar kon ik moeilijk naar waarheid op antwoorden, want als ik gezegd had: ‘Indien ik nu niet even ga lopen, val ik in een diepe slaap,’ dan zou hij mijn positie op dat kantoor verkeerd begrepen hebben. Ik ging dus maar telkens naar het privaat. Je kon daar op de grond gaan zitten slapen, maar soms wou een ander erop en dan moest je opbreken. Later begreep ik hoe het moest. Je kon zoveel lopen als je wou, maar dan moest je een stuk onder de arm nemen en kijken als iemand die denkt: nou ga ik, verdikkie, dit stuk eens even wegbrengen. Het was een zuiver mimische kwestie, waarin ik op het laatst zeer bedreven werd. Op een keer ben ik, met een heel dik stuk, gewoon het gebouw uitgelopen, naar huis. Ik speelde zó meesterlijk, dat niemand iets zei, toen ik terugkeerde. Zelfs Warnsveld had gedacht: die is naar | |
[pagina 12]
| |
het Kadaster. Het was ook echt een stuk voor het Kadaster. ‘Hoe gaat het u?’ vroeg ik hem beleefd, in de Warmoesstraat. ‘Druk meneer, héél druk,’ sprak hij, verder stappend. En hij had niet eens een stuk bij zich. Léf hoor! |
|