‘Hè, hè, ik heb 't warm gekregen’, zegt Stok.
‘'s Jonge, jonge, koffie met gebak, dàt zal smaken’, lacht hij. ‘Wat hebben we 't goed vandaag.’
‘We hebben het altijd goed’, zegt zijn vrouw.
De tweelingen begrijpen er nu heelemaal niets meer van. Dat is toch niet écht waar!
Maar wat zegt vrouw Stok daar toch?
‘Want zie je, we kennen den Heere Jezus. Hij is onze Herder. En wij zijn Zijn schapen. En Hij zorgt voor ons, áltijd. Daarom zijn we rijke menschen, is 't niet waar, Stok?
Nu begrijpen de meisjes het opeens.
Dus kan het toch - arm en rijk zijn tegelijk.
‘Kom, wij moeten naar huis’, zegt Aaltje, want we eten vroeg vandaag. Een prettige dag samen, hoor!
‘Dank je, Aaltje, voor álles hoor kind. En de groeten aan mijnheer en mevrouw.’
Dan gaan ze weer. Ze kijken nog eens om.
Vrouw Stok wuift met haar hand. Maar ze loopen vlug en zijn in een oogenblik bij den zijweg.
‘Wat wonen ze daar leuk, hé?’ zegt Til.
‘Nou’, zegt Wil.
Aaltje wischt haar voorhoofd af met haar zakdoek. ‘Foei’, zucht ze, ‘is me dat loopen!’
Maar ze zijn nog net op tijd thuis.