is dokter. en nu weet ik niets meer. wat een lange brief hè moes? til heeft alles haast voorgezegd en ik heb hem geschreven. grootva heeft de fouten er uit gehaald. u hebt van allemaal de groeten en als u of vader ons komt halen, moet u broer maar meebrengen, zegt grootmoe
allemaal gedag van
uw liefhebbende
wil en til
dag, dag, dag.
‘Ziezoo’, zegt grootmoeder, nu het adres nog. Een postzegel op de enveloppe en klaar is Kees.’
‘Mogen we zelf den brief op de post brengen?’ vraagt Til.
‘Weten jullie dan den weg?’
‘O ja grootmoe, het postkantoor is een klein eindje voorbij de kerk.’
‘Zal Aaltje met je meegaan?’ Want ik ben bang, dat jullie onder een auto komen.’
‘Hè nee, grootmoe’, vleit Til, ‘mogen we alleen? We gaan toch ook alleen naar school?’
‘Nou, toe dan maar. Ik zal het dan maar wagen. Zal je niet lang wegblijven?’
‘Nee, grootmoe.’
Daar gaan ze, de tweelingen.
Grootmoeder kijkt de meisjes na, tot ze aan de bocht van den weg zijn. Dan gaat ze zitten