een dikken boom. Daar vallen .... boem, boem, boem .... allemaal lekkere rijpe pruimen. Wil heeft haar handen al heel gauw vol en Til begint maar vast te eten.
‘Wacht maar even’, zegt Hillegje, ‘ik zal een grooten zak halen, dan mag je ze mee naar huis nemen.’
Hè, wat een zakvol wordt dat! Fijn!
‘Kijk 's, grootmoe!’ roept Til al uit de verte. Maar is dat grootmoe wel, die daar voor het raam Zit?’
‘Welnee’, lacht Wil, dat is grootmoeder niet, dat is....
‘Wat een gek mensch’ zegt Til, ‘o kijk 's, ze heeft een bult.’
‘Ze zit te breien, geloof ik.’
‘Nietwaar, te stoppen, kousen te stoppen.’
Aaltje hoort niets, want de meisjes fluisteren heel, heel zacht samen.
Dan gaan ze naar binnen. Aaltje zet de versche, warme melk in den kelder en Wil en Til loopen de gang door, naar de huiskamer.
‘O, kijk nou 's’, lacht Wil, ‘wát 'n hoed. En zoo'n gekke mantel.’
Samen staan ze bij den kapstok in de gang en hebben heel veel pret.
‘Ga jij eerst maar naar binnen.’ Wil geeft Til een duwtje. Dan staan ze allebei in de huiskamer.