In de stad.
Ze wonen nu een week in het nieuwe huis, op den Singel. Moeder kan het nog niet erg goed wennen. Alles is nog zoo vreemd. En moeder hield zooveel van de oude pastorie. Maar de tweelingen vinden het heerlijk in de stad.
Zij verlangen niet terug naar het kleine dorp.
Ze loopen zoo graag langs al die mooie winkels.
En het is zoo leuk om naar de drukte te kijken op de markt. En als ze met vader langs de havens wandelen, dat is zoo fijn. Véél prettiger dan buiten wonen, denken de tweelingen. Maar het allerallerprettigste moet nog komen. Na de groote vacantie gaan ze naar school, naar de gróote school. Ze zijn den vierden April zes jaar geworden. Toen hebben ze allebei een mooie bruine schooltasch gekregen. Daar zat een griffeldoos in met tien prachtige, gekleurde griffels. Moeder heeft de tasschen zoolang weggeborgen. Ze liggen in de kast, waar óok de Zondagsche schoenen staan. Iederen Zaterdagavond zet Kee de Zondagsche schoenen klaar. Dan zien de tweelingen de tasschen liggen.