Wil en Til duwden vader haast de huiskamer binnen. Grootmoeder schrok er een beetje van, van zoo'n optocht.
‘Wel, wel, dát is aardig’, zei grootmoeder vroolijk, ‘ga toch gauw zitten.’
De tweelingen kropen elk op vaders knie.
En toen vertelde vader het nieuws:
‘We hebben een klein broertje gekregen.
Hoe vinden jullie dat nou wel?’
Wil pakte vader om den hals en Til kneep vader in den arm, Zóo blij waren ze.
Vader moest een heeleboel vertellen. En de zusjes keken elkaar telkens aan met stralende oogjes. Grootmoeder knikte maar 's en lachte maar 's. Grootmoeder vond het óok al zoo fijn. Maar toen kwamen de tongetjes los.
‘Hoe groot is het broertje, vader? Hoe heet het? dat hebt u nog niet verteld.
Is het erg zoet, of huilt het vaak? Kan broertje al zien, va, want de poesjes bij Welders kunnen nog niet zien. Va, wanneer mogen wij 't zien?’
Vader vertelde, dat het kleine kindje haast niet huilde en dat het Hendrik heette, net als grootvader.
‘En nu ga ik het even tegen grootvader in school vertellen’, zei vader.
Wat waren die tweelingen blij! Een broertje, een klein lief broertje! Dat vonden ze toch zoo prettig.