| |
| |
| |
Van het jaar 1648 tot in het jaar 1672
| |
157. Anno 1648
De eerste steenlegging van het Amsterdamse stadhuis
Barend Wijnveld Jr. (Amsterdam 1820 - Haarlem 1902)
Doek, olieverf; 53×41; inv. A 5025
De snelle ontwikkeling van de wereldhandel deed in de eerste helft der 17de eeuw te Amsterdam de behoefte ontstaan aan een stadhuis dat evenwaardig zou zijn aan de schitterende huizen die de nijvere bevolking bouwde. Het moest een monument zijn voor de Munsterse vrede en de welvaart der burgerij. Na rijp beraad keurde een commissie uit de magistraat de ontwerpen van de bouwmeesters Jacob van Campen en Daniël Stalpaert goed. Reeds op 20 januari 1648 werd de eerste paal geheid (...). Op 28 oktober van hetzelfde jaar legden Gerbrand Pancras, Jacob de Graeff, Sybrant Valckenier en Pieter Schaep - zonen en neven der regerende burgemeesters - de eerste steen: een wit marmeren blok aan de zuidhoek van het gebouw, tegenover de Kalverstraat. Het Latijnse opschrift van deze eerste steen is in gulden letters te lezen op een gedenkplaat in de Vierschaar. Op 23 april 1655 werd de eerste raadszitting in het nieuwe stadhuis gehouden, nadat het oude, reeds gedeeltelijk afgebroken gebouw een prooi van het vuur was geworden.
Het tegenwoordige Koninklijk Paleis, volgens tijdgenoten 's werelds achtste wonder, blijft ons als een opmerkelijk meesterstuk van de bouwkunst der 17de eeuw.
Deze eerste steen was al in de 18de eeuw niet meer aanwezig. Het Amsterdams Historisch Museum is in het bezit van de zilveren troffel die Jacob de Graeff heeft gebruikt.
| |
158. Anno 1649
Het moedvertoon van Johan van Galen bij Port-Maria
Christiaan Cornelis Kannemans (Breda 1812 - Breda 1884)
Doek, olieverf; gesigneerd; 53×41; inv. A 4946
Het heldhaftige karakter van Johan van Galen, de Leeuw van 't Toskaner strand, bleek toen hij op de Afrikaanse kust met fabelachtige moed een roversaanval weerstond. Op een avond van het jaar 1649 roeide Van Galen met een aanzienlijke geldsom naar zijn schip voor Port-Maria bij Salé. Een door zestien man geroeide bark vol gewapende mannen haalde hem in. De drie roeiers van Johan van Galen waren door schrik overmand en hij moest zich alleen verweren.
Op de plecht van zijn sloep vocht Van Galen slechts met een degen tegen de pieken en sabels der rovers. Hij belette de aanvallers zelfs het afvuren van het klein geschut dat zij aan boord hadden.
Met wonden overdekt en door een roeiriem aan het hoofd getroffen, ontvalt Johan van Galen de degen. Hij waadt naar het strand en wil zich in een naburige molen veilig stellen, maar vindt daar één van zijn mannen in gevecht met de rovers. Van Galen valt ongewapend aan, ontwringt één van hen het zwaard, vecht met vertwijfeling en wordt door een kolfslag en een dolkstoot getroffen. Hij blijft voor dood liggen. Tegen alle verwachting in genas Van Galen echter snel van zijn wonden. De Spaanse gouverneur, de hertog van Medina, liet de rovers terechtstellen, en de dappere kapitein kreeg zijn geld bijna geheel terug. De hachelijke situatie op de Afrikaanse kust was een leerschool die niet alleen Van Galen, maar ook Tromp en De Ruyter heeft gevormd.
| |
| |
| |
159. Anno 1650
De aanslag op Amsterdam
Karel Frederik Bombled (Amsterdam 1822 - Chantilly 1902)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 53×37; inv. A 5134
Na tachtig jaar strijd gaf de weergekeerde rust gelegenheid tot hernieuwing van de oude twist over de overwegende invloed van Holland en Amsterdam op de Verenigde Provinciën. Ditmaal betrof het de vraag of de Staten van Holland het recht hadden om zoveel troepen af te danken als met hun opvatting en hun aandeel in de betaling overeenkwam. Stadhouder Willem II liet zich door de Staten-Generaal tot een plechtige zending naar de Hollandse steden afvaardigen. Amsterdam weigerde de stadhouder echter in die hoedanigheid te ontvangen. Andere steden verzochten van 's prinsen bezoek verschoond te blijven of toonden zich weerbarstig. De prins trachtte door een staatsgreep de tegenstand te breken. Hij liet zes Hollandse Statenleden gevankelijk naar Loevestein voeren en stuurde troepen om Amsterdam bij verrassing te bezetten. Dit laatste mislukte door het verdwalen der ruiterij op de Hilversumse heide. Toen de prinselijke bevelhebber, Willem Frederik van Nassau, tegen de middag van 30 juli 1650 langs de Amstel de stad naderde, vond hij Amsterdam door het energieke optreden van burgemeester Cornelis Bicker in staat van verdediging. De Amsterdamse afgevaardigden Huydecoper en Van der Does kwamen in een gewapend jacht naar de hofstede Welna aan de Amstel, en knoopten onderhandelingen met Willem Frederik aan. De stad was voor haar handelsbelangen bevreesd en gaf toe. Zij beloofde de prins met alle eer in de vroedschap te ontvangen en haar invloed aan te wenden opdat het afdanken der troepen niet door zou gaan. Burgemeester Bicker trad af en de zes Loevesteinse gevangenen werden vrijgelaten.
| |
160. Anno 1651
De Grote Vergadering te 's-Gravenhage
Barend Wijnveld Jr. (Amsterdam 1820 - Haarlem 1902)
Doek, olieverf; 54×39; inv. A 1641
Prins Willem II overleed in 1650, nog vóór de geboorte van zijn zoon. Hierdoor konden de Hollandse regenten hun invloed herwinnen en meer dan ooit uitbreiden. [Er kwam op 18 januari 1651 een bijzondere vergadering van de Staten-Generaal bijeen, waar driehonderd leden] verschillende kwesties betreffende de Unie, de religie en de militie, en het al dan niet aanstellen van een stadhouder bespraken.
Het doel der regenten werd bereikt en alle souvereine rechten werden aan de gewestelijke staten overgedragen. Een verzoek van Staats-Brabant en Drente om in de Staten-Generaal vertegenwoordigd te mogen worden, werd door de naijverige bewindslieden afgewezen. Aan het eind der beraadslagingen legde Jacob Cats zijn ambt van raadpensionaris van Holland neer. Hij stelde de Staten van zijn provincie de hem toevertrouwde stukken ter hand. Daaronder bevond zich een nog ongeopend, verzegeld verslag van Willem II over wat in 1650 was gebeurd. De stuk had een heftige uitbarsting van wrok en partijwoede tot gevolg. Als griffier Musch, Cats' schoonzoon en de opsteller, nog geleefd had dan zou hij er het slachtoffer van geworden zijn. De vergadering eindigde met een volledige overwinning der Loevesteinse factie.
Cornelis Musch stierf voordat er maatregelen tegen hem genomen konden worden. De Loevesteinse factie ontleende haar naam aan de door Willem II op Loevestein gevangen gezette regenten.
| |
| |
| |
161. Anno 1653
De dodelijk gewonde Johan van Galen drinkt een glas wijn op het verderf der Engelsen
Christiaan Cornelis Kannemans (Breda 1812 - Breda 1884)
Doek, olieverf; gesigneerd; 52×38; inv. A 4947
De in 1649 aan de macht gekomen Cromwell betrok de Verenigde Proviciën in een oorlog met de jonge Engelse Republiek.
Bij Livorno kwam het tot een zeeslag. Johan van Galen betaalde daar de overwinning op de eskaders van Bodley en Appleton met zijn leven. Reeds het tweede vijandelijke schot had het rechterbeen van de held verbrijzeld, maar hij verborg dit totdat de opperstuurman 't zag.
Deze hield Van Galen voor dat hij zou doodbloeden als hij zich niet liet verbinden. Benedendeks werd het been tot aan de knie geamputeerd.
Onmiddellijk na de smartelijke operatie dronk Van Galen een roemer wijn op de ondergang van de vijand. Hij wierp het glas aan stukken en zei: De Engelse koningsmoordenaars moeten het toch betalen. Hij wilde weer aan dek en gaf bevel alle zeilen bij te zetten om Bodley te achtervolgen. Enkele dagen later, op 23 maart, bezweek Van Galen aan de wondkoorts. Zijn stoffelijk overschot rust in een prachtige tombe in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.
| |
162. Anno 1653
Maarten Harpertsz. Tromp sneuvelt
Paul Constantin Dominique Tetar van Elven (Antwerpen 1823 - Scheveningen 1896)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd, 1860; 53×42; inv. A 824
Luitenant-admiraal Maarten Harpertsz. Tromp sneuvelde in de laatste der zeven grote zeelsagen die in een tijdsbestek van vijftien maanden tussen de Nederlandse en Engelse Republiek plaatsvonden.
De vijand had acht weken lang met een ontzaglijke scheepsmacht onze kusten geblokkeerd. Op 10 augustus 1653 lukte het onze vlootvoogd uiteindelijk zich met het eskader van Witte de With te verenigen en de nog altijd overmachtige vijand bij Ter Heyde in het gezicht van het strand in een zeeslag te betrekken.
Terwijl Tromp de gesteldheid der vloten gadeslaat en bevelen geeft, treft een musketkogel hem in de borst zodat hij neerstort en bijna terstond de geest geeft. Dit noodlottig geval zou de algehele nederlaag van onze vloot tot gevolg gehad kunnen hebben. Men hield de tegenslag echter verborgen en de later zo beroemde Cortenaer, kapitein van het admiraalsschip, bleef de vlag voeren tot de Engelsen van onze kusten verdwenen. De dood van Tromp was een ramp voor de staat, want hij was de ziel en de kracht van onze vloot, een onovertroffen admiraal en een edel mens, die door het zeevolk aanbeden werd.
| |
| |
| |
163. Anno 1654
De Akte van Seclusie
Paul Constantin Dominique Tetar van Elven (Antwerpen 1823 - Scheveningen 1896)
Doek, olieverf; 53×41,5; inv. A 822
Het verval van de handel en een burgerij die steeds luider om een stadhouder riep, maakten dat de Staten tot iedere prijs naar vrede verlangden. Cromwell oefende sterke druk uit om de prins van Oranje van de waardigheden van zijn voorvaderen uit te sluiten. Deze uit Cromwells persoonlijke belang voortkomende eis was diep vernederend en voor de regering moeilijk te vervullen.
Toen het onmogelijk bleek om een dergelijke verklaring van de Staten-Generaal te krijgen, verklaarde Cromwell aan onze gezant Beverningh dat hij zich zou vergenoegen met een uitsluiting door Holland alleen. Raadpensionaris Johan de Witt bracht Cromwells voorstel op 4 mei 1654 onder geheimhouding in de vergadering der Staten van Holland. Hij dreef dit door en de Staten verklaarden dat zij nimmer de prins van Oranje of zijn nakomelingen zouden verkiezen tot stadhouder of admiraal der provincie en dat zij ook niet zouden toestaan dat hij verkozen werd tot kapitein-generaal. Deze Akte van Seclusie werd staande de vergadering opgesteld en nog vóór het scheiden getekend. Op 12 juni overhandigde Beverningh haar aan Cromwell. De vrede kwam tot stand, maar het geheime besluit werd weldra bekend en wekte alom hevige verontwaardiging.
Cromwells politiek hing samen met de berekening dat de Oranjes en de door hem verdreven Stuarts vermaagschapt waren.
| |
164. Anno 1656
Gerard Hulft sneuvelt bij de verovering van Colombo
Johannes Hinderikus Egenberger (Arnhem 1822 - Utrecht 1897)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 38×73; inv. A 4924
Onder het roemrijke bestuur van gouverneur-generaal Joan Maetsuycker werden de meeste nog Portugees gebleven Oostindische koloniën door onze Oostindische Compagnie veroverd.
De belangrijkste aanwinst was het eiland Ceylon met het monopolie van de kaneel en de parelvisserij. Dit kwam in onze handen na de verovering van Colombo, de laatste en machtigste Portugese bezitting op dat schone en vruchtbare eiland. De verovering was het laatste wapenfeit van de dappere admiraal Gerard Hulft, de voormalige secretaris van Amsterdam, die in Oost-Indië een reeks veroveringen op zijn naam had gesteld en nu de kroon van zijn overwinningen als erfdeel aan de compagnie naliet.
Toen Hulft vanaf een hoogte de aanval leidde, werd hij door een dodelijk pijlschot getroffen. Woedend over het verlies van zijn bevelhebber plaatste Joan van der Laen ondanks zijn kwetsuren de stormladders tegen de muren van het fort en baande met zijn strijdgenoten de weg naar de overwinning.
| |
| |
| |
165. Anno 1658
Witte Cornelisz. de With sneuvelt
Dominicus Anthonius Peduzzi (Amsterdam 1817 - Wenen 1861)
Doek, olieverf; gesigneerd, 1859; 54×33; inv. A 4961
[Zweden trachtte Denemarken te veroveren en bracht daarmee de vrije doorvaart in de Sont in gevaar. Een Nederlandse vloot onder Jacob van Wassenaer Obdam voer uit om de Denen te helpen.
Op 8 november 1658 raakte Wassenaer in de Sont met een Zweedse vloot onder Wrangel slaags.] Daarbij sneuvelde vice-admiraal Witte Cornelisz. de With. Hij noemde zichzelf Dubbel wit waarop geen smet mocht kleven. Om zijn ontembare strijdlust droeg hij bij het scheepsvolk de bijnaam vechtgraag. In een hevig gevecht met de Zweedse vice-admiraal Bielkenstjern was zijn schip de Brederode - het gewezen admiraalsschip van Tromp en vaak het toneel van diens zeges - aan de grond geraakt en in die onbeweeglijke toestand twee uur lang aan het vuur der Zweden blootgesteld, zonder dat zijn eskader De With te hulp kon komen.
Door twee kogels getroffen valt De With stervend neer, tot zijn volk zeggende: Vreest niet voor het aangezicht des vijands, strijdt voor uw broeders, uw kinderen, uw vrouwen en huizen. Dit is tevergeefs gesproken. De vijand springt over en overmeestert het dek. De held verheft zich op de knieën en zwaait de degen tot hij zieltogend door de vijand wordt weggevoerd. Eén troost verlicht zijn sterven: zijn schip verzinkt in de golven. De Brederode is uit 's vijands handen gered. Witte de With sneuvelde, maar de Nederlanders behaalden de overwinning op de Zweden. Hierdoor bereikten zij dat de Zweden het beleg van Kopenhagen moesten beëindigen.
| |
166. Anno 1660
Michiel de Ruyter wordt in de adelstand verheven
Charles Rochussen (Kralingen 1814 - Rotterdam 1894)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 56×48; inv. A 1646
De daden van De Ruyter en de plotselinge dood van koning Karel Gustaaf van Zweden maakten een voorspoedig en voor Denemarken gunstig einde aan de Noordse oorlog. Reeds na de verovering van Nyborg, waarbij de op Funen gelande Zweedse macht krijgsgevangen gemaakt werd, had koning Frederik III van Denemarken onze viceadmiraals De Ruyter en Evertsen vereerd met een kunstig bewerkte keten met gouden penning, waarop zijn beeltenis stond.
Nadat De Ruyter door het insluiten der Zweedse schepen te Landskron het vredesverdrag te Kopenhagen krachtig had bevorderd, ontving hij vóór zijn terugkeer naar het vaderland op 13 augustus 1660 de persoonlijke dankbetuiging van de Deense monarch, alsmede brieven van erfelijke adeldom waaraan een jaarwedde van tweeduizend gulden was verbonden.
| |
| |
| |
167. Anno 1660
Hambroeks zelfopoffering te Formosa
Dominicus Anthonius Peduzzi (Amsterdam 1817 - Wenen 1861)
Doek, olieverf; gesigneerd, 1859; 54×34; inv A4960
In de tijd dat de Oostindische Compagnie Ceylon verwierf, ging een eiland van nagenoeg gelijke grootte in de Chinese Zee voor haar verloren. Coxinga, een prins uit de keizerlijke dynastie, die door de Mantsjoe-Tartaren was onttroond, landde op Formosa en trachtte zich daar te handhaven. De Nederlanders verschansten zich in het fort Zeelandia, dat door Coyet hardnekkig verdedigd werd.
De predikant Antonius Hambroek raakte echter met zijn echtgenote en twee kinderen in de macht van Coxinga. Deze stuurde de predikant naar het fort om de bezetting tot overgave te brengen.
Hambroek moest op zijn erewoord beloven dat hij zou terugkeren en hij wist dan ook dat van het welslagen van zijn zending het behoud van zijn leven en dat van zijn gezinsleden afhing.
Toch vuurde hij in de tegenwoordigheid van zijn Chinese begeleider de bezetting aan om moedig vol te houden tot aan de verwachte komst van de Nederlandse oorlogsschepen. Noch de tranen van twee dochters die in het kasteel een wijkplaats hadden gevonden, noch de aandrang van Coyet en zijn vrienden konden Hambroek daarvan weerhouden. De Nederlandse Regulus keerde naar het Chinese kamp terug en werd kort daarop met zijn gezin wegens samenzwering ter dood gebracht.
Coxinga is een verbastering van Cheng Ch'eng-kung. Hij was de zoon van Cheng Chi-lung (alias Nicolaas Iquan), die bij de VOC in dienst was geweest en op Taiwan een machtspositie had opgebouwd. Na de val van de Mingdynastie in 1644 en de machtsovername door de Mantsjoes (De Vos spreekt over Mantsjoe-Tartaren) stelde Cheng Ch'eng-kung zich aan het hoofd van een Ming-getrouwe vloot. Hij dolf op het vasteland het onderspit, maar wist op Taiwan de Hollanders te verdrijven. Het fort Zeelandia gaf zich op 1 februari 1662 over.
Regulus was een door de Carthagers gevangen genomen Romeins consul die vredesvoorstellen naar Rome overbracht, deze persoonlijk afried en vervolgens naar Carthago terugkeerde.
| |
168. Anno 1664
De Staten dragen De Ruyter het opperbevel der vloot op
Johannes Hinderikus Egenberger (Arnhem 1822 - Utrecht 1897)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 39×73; inv. A 4925
In 1660 besteeg Karel II de Engelse troon. Hij koesterde een bijzondere wrok jegens de heersende partij in Holland. Er heerste in Engeland ook afgunst over onze handelsbloei en dit maakte een oorlog tegen de Verenigde Provinciën populair. De Engelsen stuurden zonder oorlogsverklaring Robert Holmes naar de kust van Guinea om daar en elders voor de Engels-Afrikaanse maatschappij onze koloniën in te nemen. Holmes overmeesterde onder andere het eiland Goeree. Nauwelijks werd dit bekend, of de Staten-Generaal namen het besluit twaalf schepen naar de bedreigde punten te sturen. De Witt begreep dat de benodigde tijd en de moeilijkheid om veilig een smaldeel door het Kanaal te loodsen, een goede uitslag in de weg stonden. Daarom wilde hij De Ruyter, die zich met een aanzienlijke scheepsmacht in de Middellandse Zee bevond, naar de door de Engelsen geroofde en bedreigde volksplantingen sturen. Het was echter een groot probleem om een geheim besluit los te krijgen van een Staten-Generaal, waarvan de leden niet allen even kundig, onpartijdig en stilzwijgend waren, en van geheimhouding hing het welslagen nu eenmaal af. De Witt wist door een schijnbaar belangrijke mededeling de verdachte leden bij het venster bezig te houden, terwijl de overige heren die vooraf ingelicht waren, het besluit tot het sturen van De Ruyter namen. Dit werd in het voorbijgaan handig aan de resolutie over de twaalf schepen toegevoegd. De lastbrieven werden door de griffier zelf geschreven en door koeriers naar Cadix, Malaga en Alicante gezonden, om in één van die plaatsen aan De Ruyter gegeven te worden. De uitslag beantwoordde aan de verwachting.
De Engels-Afrikaanse maatschappij is de Royal African Company.
| |
| |
| |
169. Anno 1664
Michiel de Ruyter en Jan Kompany
Johannes Hinderikus Egenberger (Arnhem 1822 - Utrecht 1897)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 50×44; inv. A 4926
Door de onverwachte komst van De Ruyter aan de westkust van Afrika kregen wij de verloren koloniën op glorieuze wijze terug.
Op het vasteland bij Goeree vroeg een negeropperhoofd aan schout-bij-nacht Van der Zaen wie admiraal op de Hollandse vloot was. Michiel de Ruyter, was het antwoord. Michiel de Ruyter! sprak de neger, ik heb omstreeks 45 jaar geleden in Vlissingen een bootsjongen van die naam gekend. Die is nu admiraal, verzekerde Van der Zaen.
De verbaasde Afrikaan wilde zijn oude speelmakker nog eens zien en spreken. De Ruyter was niet minder verbaasd toen hij de voormalige slaaf die als Jan Kompany in Vlissingen zijn vriend was geweest, aan boord zag komen. Hij ontving hem hartelijk en genoot van het gesprek over hun jongensjaren. Jan Kompany was de christelijke godsdienst trouw gebleven en had de Westindische Compagnie vele goede diensten bewezen, maar zijn vaderland boven de beschaafde maatschappij verkozen.
De Ruyter liet hem met de nodige geschenken en eerbewijzen naar de wal terugkeren.
| |
170. Anno 1666
De slag in de Wielingen
Everhardus Koster (Den Haag 1817 - Dordrecht 1892)
Doek, olieverf; gesigneerd; 50×41; inv. A 4952
Had de Vierdaagse Zeeslag de naam van De Ruyter doen weerklinken als de schrik des groten Oceaans, nog meer roem verwierf hij enkele maanden later bij een nederlaag, die gewoonlijk de aftocht van De Ruyter wordt genoemd. Op 4 augustus 1666 ontmoetten de Engelse admiraal Monk en De Ruyter elkaar in de Wielingen tussen Duinkerken en North Foreland. Beider vloten waren ongeveer even sterk. Cornelis Tromp die het bevel over de achterhoede voerde, viel met zijn gebruikelijke dapperheid het vijandelijke eskader van de Blauwe Vlag aan, dwong dit tot vluchten en vervolgde het eigendunkelijk dagreizen ver. Nog vóór het vallen van de avond was door het sneuvelen van admiraal Johan Evertsen onze voorhoede naar de Zeeuwse kust teruggeweken, zodat De Ruyter de volgende morgen met zeven of acht beschadigde schepen alleen de overmacht van Monk moest weerstaan. Monk wilde deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om zijn grote mededinger te overmeesteren. Waarheen hij keek, overal zag De Ruyter Engelse schepen, maar nergens iets van Tromp en het hagelde kogels op zijn klein smaldeel. De Ruyter ontbood toen zijn onderbevelhebber Aert van Nes bij zich aan boord en raadpleegde met hem over een aftocht, moedeloos uitroepende: Wat overkomt ons, ik wou dat ik dood was. De gedachte dat hij zijn werk kon hervatten als hij er 't leven zou afbrengen, bracht hem echter tot bezinning. Trouw door zijn lotgenoten gevolgd, wist De Ruyter zich met verwonderlijke bedachtzaamheid een weg te banen naar de Vlaamse banken, waar de vijand hem tussen de ondiepten niet durfde te volgen.
Koster beeldt de slag bij North Foreland af en niet de Wielingen boven Zeeuws-Vlaanderen, waar De Ruyter naar uitweek.
| |
| |
| |
171. Anno 1666
De terechtstelling van Buat
Johannes Hinderikus Egenberger (Arnhem 1822 - Utrecht 1897)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 50×41; inv. A 4927
Henri Fleury de Coulant, heer van Buat, ritmeester in Nederlandse dienst, was een tijdlang aan het hof van de jonge prins verbonden geweest. Buat onderhield [met medeweten van De Witt een briefwisseling met Sylvius en Arlington, twee gunstelingen van Karel II.
Hij liet de brieven die weinig nieuws opleverden, aan de raadpensionaris lezen. Buat onderhield echter ook een eigen correspondentie met deze Engelsen.] Per ongeluk raakte een brief met het opschrift voor uzelf tussen de papieren die Buat aan De Witt gaf.
Deze las daarin de volgende regels: Als men oprecht vrede wil, moeten de welgezinde steden deze doorzetten, in weerwil van hun kuiperijen.
Bij een huiszoeking vond men van Buats hand een opstel met een vergelijk- bare inhoud. De ritmeester werd op bevel der Staten van Holland gevangen genomen en voor het Hof van Holland gebracht.
Dit was tot mildheid geneigd, want wat Buat geschreven had werd door velen openlijk gezegd. De Staten van Holland drongen echter op een krachtig vonnis aan en Buat werd wegens hoogverraad met vijf van de acht stemmen ter dood veroordeeld. Door een onverklaarbaar misverstand was een der hem gunstig gezinde raadsheren daarbij afwezig. Ondanks invloedrijke voorspraak werd het vonnis voltrokken.
| |
172. Anno 1667
De tocht naar Chatham
Everhardus Koster (Den Haag 1817 - Dordrecht 1892)
Doek, olieverf; gesigneerd; 49,5×41; inv. A 4953
Hoewel in Breda reeds vredesbesprekingen waren begonnen, sloeg De Witt een voorstel tot een wapenstilstand af. Hij zond zijn broeder Cornelis als gevolmachtigde der Staten met De Ruyter mee om de Theems op te varen en de Engelse vloot bij Chatham te vernietigen.
Zonder moeite veroverde een eskader onder Van Ghent, bij wie Cornelis de Witt aan boord was, op 20 juni 1667 het fort Sheerness, waar zich een grote voorraad scheepsmaterialen bevond.
Achter Sheerness werd de doortocht krachtdadig gehinderd.
De Engelsen brachten verschillende oude schepen tot zinken, zodat slechts een uiterst smal vaarwater overbleef. Zij spanden dwars over de rivier ook een ketting die op beide oevers door dreigende batterijen verdedigd werd. Het oorlogsfregat de Unity lag ervoor. Kapitein Van Brakel, die wegens ongehoorzaamheid in arrest had gezeten, bood aan om met zijn oude fregat een weg te banen.
Van Brakel passeert onder hevig vuur alle hindernissen, entert en verovert de Unity. Daardoor krijgt een door Van Rijn gecommandeerde brander de gelegenheid de ketting aan stukken te varen.
Nu de weg open is worden de Engelse schepen, waarvan het volk in paniek vlucht, geënterd. Zes worden in brand gestoken en de Royal Charles, een prachtig schip waarmee Karel II naar Engeland was getogen, wordt genomen. Terwijl De Ruyter en De Witt rustig in een sloep het vernielingswerk leiden, moeten de Engelse bevelhebbers Monk en York machteloos vanaf de oever toezien.
In White Hall heerste schrik en verslagenheid.
Aan Van Brakel kwam de welverdiende eer toe om de Unity en de Royal Charles naar het vaderland te varen.
| |
| |
| |
173. Anno 1668
Van Beuningen stelt de Franse edelen gerust over de kosten van de aanstaande oorlog
Charles Rochussen (Kralingen 1814 - Rotterdam 1894)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 39×55; inv. A 4976
Coenraad van Beuningen, die in het tijdperk van De Witt met belangrijke gezantschappen naar Zweden, Denemarken, Engeland en Frankrijk was belast, genoot het volle vertrouwen van de raad-pensionaris. Hij was ook diep doordrongen van diens staatkundige beginselen. Van Beuningens onstuimig karakter en republikeinse fierheid gaven echter bij menige gelegenheid aanstoot; zij bedierven wel eens het werk van zijn schrander overleg.
Toen koning Lodewijk xiv van Frankrijk zijn aanspraken op een deel der Spaanse monarchie kracht bijzette door een inval in de Zuidelijke Nederlanden, bewerkten De Witt en [de Engelse diplomaat William] Temple in 1668 een drievoudig verbond tussen Engeland, de Verenigde Provinciën en Zweden. Zij wilden Frankrijk met Spanje verzoenen, en Van Beuningen zou Lodewijk hiervan moeten overtuigen.
Toen nu in een gezellige kring enkele jonge Franse edelen klaagden over de kosten die hun oorlogsuitrusting eiste, klopte Van Beuningen op de zak waarin hij een afschrift der Triple Alliantie had, en zei: Weest gerust mijne heren! Ik heb de vrede voor u in mijn zak.
| |
174. Anno 1668
De vrede van Aken
Charles Rochussen (Kralingen 1814 - Rotterdam 1894)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 40×55; inv. A 4971
Het drievoudig verbond van 1668 dwong Spanje en Frankrijk tot vrede. Op 2 mei 1668 werd te Aken een verdrag getekend, waarbij Lodewijk xiv de Franche Comté aan Spanje teruggaf. Hij behield echter een aantal belangrijke Zuidnederlandse vestingen, zoals Doornik, Oudenaarde, Rijssel, Kortrijk en Charleroi.
Zowel Spanje als Frankrijk waren op de Verenigde Provinciën verbolgen. Spanje omdat het zich beroofd achtte, en Lodewijk omdat hij zich de wet gesteld zag.
De Spaanse gezant zei dat nu Holland aan de beurt was. De Franse gezant d' Estrades merkte op dat men de kaaskopers hun dubbelhartigheid met woeker zou terugbetalen. Het leek echter of de staatkunde van De Witt zegevierde.
De luister der Republiek werd vereeuwigd op een gedenkpenning met het opschrift: De landswetten verzekerd, de vrijheid der zeeën gehandhaafd, een heerlijke vrede door de kracht der wapenen verkregen en de rust van Europa bevestigd.
| |
| |
| |
175. Anno 1672
Cornelis de Witt in de zeeslag van Solebay
Dominicus Anthonius Peduzzi (Amsterdam 1817 - Wenen 1861)
Doek, olieverf; gesigneerd, 1859; 39×57; inv. A 4962
In dezelfde tijd dat het overmachtige Franse leger de Rijn overtrok en tot op Hollandse bodem doordrong, versloeg De Ruyter de verenigde koninklijke vloten bij Solebay. Hij viel op 7 juni 1672 met 90 zeilen, 130 Franse en Engelse schepen aan die tussen Harwich en Yarmouth voor anker lagen. Nimmer was een worsteling hardnekkiger en een strijd moorddadiger. Alleen al het admiraalsschip de Zeven Provinciën vuurde op die dag vijfendertighonderd schoten af. Op het dek daarvan bekeek Cornelis de Witt, ruwaard van Putten, als gevolmachtigde der Staten voor zijn hut in een armstoel de strijd. Zijn lijfwacht van hellebaardiers die in de Hollandse kleuren - rode jassen met gele voering - was gekleed, vormde een kleurig en gevaarlijk mikpunt voor de vijandelijke kogels. Drie van De Witts lijfwachten stortten dood naast hem neer, twee werden dodelijk gewond en van een zesde man werden beide benen afgeschoten.
De ruwaard, wiens persoonlijke moed reeds bij Chatham was gebleken, bleef echter rustig en onwrikbaar op zijn post.
Het ruwaardschap van Putten was een bestuurlijke functie.
| |
176. Anno 1672
Condé raakt bij de Franse overtocht van de Rijn gewond
Karel Frederik Bombled (Amsterdam 1822 - Chantilly 1902)
Doek, olieverf; gesigneerd; 39×57; inv. A 1640
Een leger van honderdtienduizend Fransen rukte onder opperbevel van Condé langs de rechter Rijnoever op ons vaderland aan. De prins van Oranje die voor de duur van één veldtocht tot kapitein-generaal was benoemd, liet aan de IJssel schansen opwerpen om daar met tweeëntwintigduizend haastig bijeengebrachte mannen de invasie te verhinderen. Een boer, Jan Pietersz., wees Condé echter bij [Elten tegenover het Tolhuis] een doorwaadbare plaats in de Rijn aan.
Daar kon de ruiterij in escadrons de overzijde bereiken. Er was wel een versterking bij deze ondiepte, maar het geschut daarvan was verkeerd gericht. Door het laakbare gedrag van Jean-Barton de Bret, graaf van Montbas, schoonzoon van Hugo de Groot, was de hoofdmacht die dit punt moest verdedigen, bovendien afwezig.
In het bijzijn van Lodewijk xiv leidde Condé op 12 juni 1672 de troepen over de Rijn. Tevergeefs poogde veldmaarschalk Wurtz met enige ruiterij de overtocht te stuiten.
Ons voetvolk, meest Friezen, wordt omsingeld. Het legt de wapens neer en krijgt de toezegging van lijfsbehoud. Toch schiet de hertog de Longueville - zich hiervan niet bewust of door de wijn verhit - een officier neer. De Friezen denken aan verraad, zij grijpen hun musketten en verkopen hun leven duur. Meer dan twintig Franse edelen worden dodelijk getroffen. De Staatse officier Ossenbroek verbrijzelt Condé, die het bloedbad wil stuiten, de arm met een pistoolschot. Volgens het plan van Condé zouden twintigduizend ruiters - ieder met een infanterist achter zich op het paard - spoorslags naar het toen nog weerloze Amsterdam doorstoten.
Nu moest hij het opperbevel aan de voorzichtiger Turenne overlaten. Deze heeft Condé 's voornemen niet uitgevoerd.
| |
| |
| |
177. Anno 1672
Johan de Witt wordt door Van der Graeff verwond
Johannes Hinderikus Egenberger (Arnhem 1822 - Utrecht 1897)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 50×40; inv. A 4930
De benarde omstandigheden van de staat leverden de regenten heftige verwijten en beschuldigingen op. Vooral de gebroeders De Witt werden het voorwerp van de algemene haat. Toen Johan de Witt op 21 juni 1672 onder begeleiding van een fakkeldrager van een avondzitting der Staten van Holland naar zijn woning op de Kneuterdijk in Den Haag terugkeerde, kwam hij vier personen tegen die in opgewonden stemming 's lands toestand bespraken en de dood aan de raadpensionaris zwoeren. De Witt werd door hen herkend en op de grond geworpen. Hij liep enkele dolk- en degensteken in de borst en de schouder op. De aanvallers waanden hem dood en vluchtten. Ondanks alle nasporingen werd slechts één van hen gegrepen: de Leidse student Van der Graeff, die bekende dat hij De Witt met een mes had verwond.
Ofschoon zijn kwetsuur onbeduidend was, deed De Witt geen pogingen om de jongeling te redden. Deze werd schuldig verklaard aan gekwetste majesteit en ter dood gebracht.
De Witt die zijn behoud volgens velen aan een maliënkolder onder zijn kleren dankte, kon door de aanslag op het meest kritieke moment de zittingen der Staten niet bijwonen. Door zijn strengheid groeide het aantal van zijn tegenstanders en nam de woede tegen hem toe.
| |
178. Anno 1672
Cornelis de Witt wordt tot herroeping van de Akte van Seclusie gedwongen
Johannes Hinderikus Egenberger (Arnhem 1822 - Utrecht 1897)
Doek, olieverf; gemonogrammeerd; 50×40,5; inv. A 4931
Na de slag bij Solebay moest Cornelis de Witt wegens een verslechterende gezondheid de vloot verlaten. In Dordrecht ondervond hij in ruime mate de verbolgenheid der bevolking. Een aanslag op zijn leven werd ternauwernood verijdeld.
Toen op 29 juni de Dordtse burgerij ter gelegenheid van 's prinsen bezoek de vroedschap dwong om Willem III tot stadhouder te verheffen, bracht men de akte waarin dit verklaard werd ter ondertekening bij Cornelis de Witt. Door ziekte was hij niet op de vergadering geweest. De bedreigingen der gewapende burgerij konden Cornelis de Witt daartoe echter niet bewegen. In de laatste zeeslag zijn mij zoveel kogels om 't hoofd gevlogen, zei hij, dat ik er geen meer vrees. Hij tekende uiteindelijk toch, omdat zijn vrouw en kinderen daarom smeekten. Hij voegde er echter de letters V.C. aan toe, wat vi coactus of door geweld gedwongen betekent. Het volk liet zijn dreigende houding pas varen toen Cornelis de Witt deze toevoeging schrapte.
| |
| |
| |
179. Anno 1672
De heldhaftige verdediging van Aardenburg
Barend Wijnveld Jr. (Amsterdam 1820 - Haarlem 1902)
Doek, olieverf; 50×41; inv. A 5028
Terwijl machtige steden zich sidderend aan de Fransen onderwierpen, bood het kleine en bijna onverdedigbare Aardenburg dapper tegenstand. Dit hield verband met de geestkracht van één man en de goede gezindheid der burgerij.
Op 26 juni viel De Nancré met zesduizend Fransen het stadje aan, dat onder vaandrig Elias Beeckman slechts een bezetting van dertig man telde. Deze held verzamelde 230 weerbare burgers en liet negen kleine, half onbruikbare stukken geschut op de vijand richten.
Zo werd anderhalf uur lang de Franse bestorming afgeslagen.
Tweemaal kreeg de bezetting een kleine toevoer aan volk en buskruit, maar zij had ook tweemaal furieuze aanvallen te verduren.
Omdat de beschikbare kogels te groot waren voor de musketten der burgers, hakte Margaretha Sandra, echtgenote van de schepen Rooman, met enkele vrouwen en knapen het lood klein. Dit werd door de jongens met hoeden vol naar de wallen gedragen. Voor het buskruit en verse lonten werd een groot vuur op de straat bij Rooman aangelegd. De verdediging was zo verwoed dat een deel der aanvallers, toen zij binnen een ravelijn gekomen waren en van alle zijden bestookt werden, om genade riep en zich ten getale van zeshonderd man gevangen gaf.
Met ravelijn wordt in dit verband waarschijnlijk een kleine versterking op het voorterrein der vestingwallen bedoeld.
| |
180. Anno 1672
Het volk van Dordrecht juicht Willem III toe
Barend Wijnveld Jr. (Amsterdam 1820 - Haarlem 1902)
Doek, olieverf; 49×41; inv. A 5027
Met het klimmen van het gevaar groeide ook bij de burgerij de overtuiging dat alleen 's prinsen verheffing tot stadhouder het land redden kon. Het eerst werd op 21 juni in Veere de Oranjevlag uit de toren gestoken en Willem III tot stadhouder uitgeroepen. Dordrecht volgde. Daar dwong de burgerij de stedelijke bestuurders om de prins uit te nodigen en tot stadhouder te verheffen. De prins arriveerde onder het gejubel der bevolking. Hij nam de militaire situatie in ogenschouw en werd feestelijk onthaald. Ten slotte deed men de prins, zonder dat er verder iets gebeurd was, plechtig uitgeleide.
Het volk hield ongeduldig en argwanend het rijtuig staande en vroeg aan de prins of hij nu stadhouder was. De prins ontweek een rechtstreeks antwoord en zei dat hij over het genoten onthaal zeer tevreden was. Wij niet, klonk het van alle kanten, wij willen Uwe Hoogheid als stadhouder. De Dordtse magistraat kon de krachtige volkswil niet langer weerstreven en gaf toe. Pas in de nacht van 3 juli leidde het krachtige optreden der Amsterdamse afgevaardigden Van Beuningen en Valckenier er toe dat Willem III in de vergadering van de Staten van Holland tot stadhouder en kapitein- en admiraal-generaal van Holland werd benoemd. (...) |
|