Aan het volk van Nederland
(1981)–Joan Derk van der Capellen tot den Pol– Auteursrechtelijk beschermdHet democratisch manifest
Joan Derk's laatste levensperiodeWil men weten, waarmee Van der Capellen in de laatste maanden van zijn leven bezig was, dan vindt men géén brieven met aanmerkingen of adviezen aan de samenstellers van Grondwettig Herstel; daarentegen wèl een geregelde correspondentie met democraten als Pieter Vreede. Joan Derk voelde, dat hij door de ‘matadors’ volkomen buiten de onderhandelingen met Frankrijk werd gehouden, en wantrouwde hun bedoelingen. Aan Pieter Vreede schreef hij op 2 mei 1784, een maand vóór zijn dood: ‘Intusschen is het niet aanweezig zijn van dit zo hoognoodig verbond oorzaak van de inactie die in dit hachlijk tijdstip bij de patriotten plaats heeft; ten minste bij mij; zynde ik om goede redenen voornemens om volstrekt werkeloos te blijven zo lang dit groot werk onafgedaan blijft al zoude ik mij nimmer met de zaaken van dit land meer bemoejen. Ik heb den Heere de G..s..r (Gijselaar) om die reden ook plat af eene voorgestelde patriottische vergadering geweigerd,’ en op diens verantwoordelijkheid gewezen als door hun nalatigheid het vaderland verloren zou | |
[pagina 46]
| |
gaan.Ga naar eind66 Overigens was op dat moment een verdrag met Frankrijk al vrijwel in kannen en kruiken - maar dit wist Joan Derk niet. Aan een andere vriend schreef Joan Derk, één week vóór zijn overlijden: ‘ik ga wederom als te vooren menage à part maaken, en hebbe de Heeren Magnaaten in 't geheel niet nodig, zo min en mogelijk minder dan zij zig verbeelden de patriotjes uit de Landprovincien nodig te hebben.’Ga naar eind67 Overigens viel het met de inactiviteit van Joan Derk best mee. Tegen de wil van de ‘pruiken’ had hij tòch een adresbeweging ten behoeve van de Alliantie met Frankrijk in de provincie Overijsel op touw gezet, en daarover in De Post van den Neder-Rhijn laten schrijven, waarna de provincie Friesland dit idee in de Staten-Generaal wilde brengen. Overigens begint hij langzamerhand te twijfelen aan het nut van requestbewegingen als permanente vorm van ageren om de volksinvloed tot zijn recht te laten komen; hij ziet blijkbaar meer in de oprichting van permanente vertegenwoordigende lichamen, zoals burger-commissies. De oprichting van vrijcorpsen blijft hij met kracht ondersteunen. Hij spant zich op het eind van 1783 krachtig in om in zijn eigen stad, Zwolle, een vrijcorps van de grond te krijgen. Ondanks zijn lichamelijke zwakte wordt hij zelf tot kolonel van het corps gekozen. Bijzonder indrukwekkend is de toespraak, die hij in januari 1784 hield ter gelegenheid van de installatie van het vrijcorps.Ga naar eind68 De Jong schrijft: ‘Het is een zuivere uiting van de demokratise gedachte, in bedwang gehouden door het inzicht in de noodzakelijkheid van gezag. Men vergeet, bij lezing, dat er sprake is van een militair genootschap; men ziet er slechts een poging, om de volkssouvereiniteit te verwezenlijken door haar niet te doen stranden op de klippen van wanorde en regeringsloosheid.’Ga naar eind69 De leden benoemen hun commandanten en mogen hen ook ‘in geval van misnoegen over hunnen dienst of gedrag’ ontzetten. | |
[pagina 47]
| |
Dit is ‘het plegtanker van Ulieder Vrijheid, als Leden deezer gewapende Maatschappij.’ Maar tegenover deze volksinvloed staat de krijgstucht, die strikt moet worden gehandhaafd. Aan Van Beyma schrijft Joan Derk kort vóór zijn dood over de wenselijkheid om over een ‘Nationale Associatie’ van vrijcorpsen te denken.Ga naar eind70 En ook de oprichting van ‘burgerkrijgsraden’ wordt in een brief aan Van Beyma in overweging gegeven.Ga naar eind71 Ook zijn laatste brief aan Pieter Vreede, van 9 mei 1784, eindigt met een advies naar aanleiding van prinsgezinde rellen in Rotterdam - voorspel van de Kaat Mossel-affaire: ‘alle maatregelen beginnen met het Vrijcorps te autoriseeren om de wapenen te voeren; andere weldenkende burgers aanmoedigen om zig ook te wapenen of zelfs de onvermogenden bezoldigen. Vrijwilligen uit andere steden daar heen zenden. Dit ware de regte wijze om het voortslaan van dien brand te beletten. O Vriend, schoon geen Gordon in het metier, ik wenschte wel aan het hoofd van een vrijcorps van 400 man geweest te zijn!’Ga naar eind72 |
|