Aan het volk van Nederland
(1981)–Joan Derk van der Capellen tot den Pol– Auteursrechtelijk beschermdHet democratisch manifest
Joan Derk en de patriottenvergaderingen van 1783Enige tijd na het Doelenfeest van april 1783, waarbij Joan Derk's readmissie en de afschaffing van de drostendiensten in Overijsel op grootse wijze werden gevierd, kwam hij ten huize van de Amsterdamse burgemeester ‘vader Hooft’ bijeen met zijn neef Van der Marsch en met twee andere Amsterdamse regenten, Bicker en Abbema. De Wit meent dat de bijeenkomst vlak na het Doelenfeest plaatsvond, maar dit is een vergissing: de bijeenkomst vond plaats in de tweede helft van juli 1783, tijdens een reis van Joan Derk naar Utrecht en enkele Hollandse steden.Ga naar eind44 Uit deze voorbereidende bespreking kwamen enige vergaderingen van patriottenleiders voort, die door vertegenwoordigers uit de verschillende provincies werden bijgewoond (de eerste werd op 16 augustus gehouden, de tweede op 4 oktober).Ga naar eind45 De Wit interpreteert deze Amsterdamse vergaderingen als bijeenkomsten die dienden tot uitwerking van een staatkundig ontwerp dat later (in 1784-86) als Grondwettige Herstelling werd gepubliceerd. Voor de Amsterdamse patriotten en een aantal andere deelnemers kan dit best | |
[pagina 38]
| |
waar zijn geweest - maar De Wit betrekt ook Joan Derk van der Capellen in deze opzet van een typische regentenpublikatie, waarin inderdaad weinig van een wil tot radikale staatkundige vernieuwing en tot democratisering van het bestaande staatsbestel te bespeuren valt. Waarom Joan Derk? Niet alleen vanwege diens aanwezigheid bij een aantal landelijke bijeenkomsten, maar óók omdat de samenstellers van deze Grondwettige Herstelling in hun Voorrede hulde betuigen aan Joan Derk van der Capellen: ‘Intusschen kunnen wij niet nalaaten hier bij te voegen, dat wijlen de Baron Van der Capellen tot den Pol een zeer levendig deel nam in ons Ontwerp, tot hetwelk Hij ons verscheidene aanmerkingen had medegedeeld. Hij beschouwde het als een eenig middel om de tegenwoordige gisting der gemoederen een vasten grond te geeven. Hij merkte het aan als eene geloofsleuze, volgens welke men eene algemeene vereeniging zou kunnen aangaan, waardoor de verscheidene politieke Vergaderingen van den Staat, en allen de ingezetenen zich zouden verbinden om elkanderen met alle hunne krachten te ondersteunen en bij te staan jegens en tegen allen, tot handhaving of wederverkrijging van hunne rechten en privilegiën, zo afzonderlijke als gemeene. Zo deeze onwaardeerbare Man, veel te vroeg aan ons en aan het geheel Vaderland ontrukt, nog had moogen leeven, zouden wij omtrent de uitvoering van dit ons Ontwerp minder in onzekerheid geweest zijn, en meer vertrouwen hebben durven stellen in den goeden uitslag van de heilzaame oogmerken, welken wij in hetzelve bedoeld hebben.’Ga naar eind46 Uit de slotzin blijkt, behalve dan dat de samenstellers (Swildens en Cérisier?) zich graag op het gezag van Joan Derk beroepen, toch ook dat deze van de tenslotte totstandgekomen tekst geen kennis meer heeft kunnen nemen. De principiële instemming en de ‘aanmerkingen’ waarvan in dit citaat sprake is, zijn dus wel van heel algemene aard geweest. Dat Joan Derk vooralsnog alleen wilde ijveren voor een herstel van oude grondwettige rechten en privilegiën, en met name de ‘insluipsels’, de inbreuken van de zijde van het Stad- | |
[pagina 39]
| |
houderlijk gezag, wilde bestrijden, weten wij ook uit Aan het Volk van Nederland. Maar één duidelijk democratisch element valt toch ook in deze passage te lezen: Joan Derk wenste een verbond van alle ingezetenen, en dus niet alléén van degenen, die als erkende stadsburgers een stem hadden in de politieke zaken tijdens de Republiek. Hiervan is in Grondwettige Herstelling maar bitter weinig terug te vinden. Zelfs wordt nog steeds van de voorstelling uitgegaan, dat in de Oostelijke provincies het platteland enkel door de Ridderschap wordt vertegenwoordigd! En dan wordt nog als een vergaande vernieuwing voorgesteld om, terwille van de representatie van het platteland, ‘de admissie van vreemde edelen’ in een aantal provincies te verbieden!Ga naar eind47 En dan te bedenken, niet alleen dat Joan Derk juist als in Overijsel ‘vreemde’ edelman zijn nuttige werk ten behoeve van de boeren had verricht, maar ook dat hij in de late zomer van 1783, op de Landdag van de Staten van Overijsel, juist de Ridderschap, die hij eerder al met zijn actie tegen de Drostendiensten tegen zich in het harnas had gejaagd, opnieuw tegenwerkte door een advies uit te brengen ten behoeve van het verlenen van het jachtrecht aan de boeren, als een belangrijke stap naar de boerenbewapening.Ga naar eind48 En ook bij voorbeeld wat betreft het verlenen van actief kiesrecht aan ingezetenen van steden is Grondwettige Herstelling zo karig en hypervoorzichtig, dat men zich kan voorstellen welke snijdende ‘aanmerkingen’ Joan Derk naar aanleiding van deze tekst zou hebben gemaakt, als hij die vóór zijn dood medio 1784 nog onder ogen zou hebben gekregen! Nu hij dood was, viel het de samenstellers makkelijk zich voor hùn werk op zijn gezag te beroepen! Als wij werkelijk willen weten, wat Joan Derk van de patriottenvergaderingen in de zomer en het najaar van 1783 dacht, dan moeten wij allereerst letten op de brieven, die hij in die periode aan zijn vele correspondenten, waaronder ook een aantal intimi, schreef; en in de tweede plaats moeten wij na- | |
[pagina 40]
| |
gaan, welke actieve bijdrage hij, zowel blijkens de notulen als blijkens zijn eigen brieven, tot die beraadslagingen leverde. En dan wordt ons in één slag iets duidelijk, dat de hele interpretatie van De Wit weerspreekt: Joan Derk was in die periode volstrekt niet geïnteresseerd in het ontwerp van een staatsrechtelijk bestel voor de toekomst. Hem en zijn neef Van der Capellen van de Marsch was het vóór alles te doen om een zeer concrete politieke actie: het bevorderen van een volgens hen zéér urgente Alliantie met Frankrijk.Ga naar eind49 Dáárvoor achtten zij beiden die besprekingen met Amsterdamse regenten, die zij helemaal niet als politieke geestverwanten beschouwden, broodnodig! Die Alliantie moest er niet alleen komen vanwege de nog steeds voortdurende oorlog met Engeland. Joan Derk vreesde haast nog meer de relaties van de Hofpartij met Pruisen. In Aan het Volk van Nederland had Joan Derk, de handschoen tegen Willem V, zij het anoniem, opnemend, diens kordate vrouw, Prinses Wilhelmina, gespaard. Hij had Willem toen zijn echtelijke ontrouw verweten. Zijn politieke aanvallen waren tegelijkertijd gericht tegen de raadsman van de Prins, ‘de Dikke Hertog’. Maar twee jaar later ziet hij Madame Roiale als een minstens even groot gevaar, vooral vanwege haar relaties met haar oom Frederik de Grote, Koning van Pruisen. Vrees voor een Pruisische invasie, tot steun aan de Hofpartij, beheerst dan zijn denken blijkens vele van zijn brieven, en een Alliantie met Frankrijk ziet hij als enig mogelijke redding voor de democratische beweging in Nederland. Ook toen hij al op brede volkssteun kon rekenen, behield hij het volle besef, dat de Koning van Pruisen ‘enkel met die troepes, die hij steeds in Westphalen heeft, maar een uitstapje van weinige dagen behoeft te komen doen, om de concert met de magt van Oranje, een einde aan al onze patriottische pogingen te maaken.’Ga naar eind50 Als ‘gouverner, c'est prévoir’ ook maar een grein van waarheid bevat, gaf Joan Derk hier blijk van ware staatsmanswijsheid. | |
[pagina 41]
| |
Zelf was hij in die periode in drukke correspondentie gewikkeld met Franse hoogwaardigheidsbekleders. Maar hij wist dat óók het Hollandse driemanschap contacten had, en hij had reden te vrezen dat men van die kant zijn streven naar een politieke Alliantie tegenwerkte. Uit de Wit's uiteenzetting van Joan Derk's optreden in de bewuste vergaderingen blijkt dit ook heel duidelijk. Het was ook dít aspect van die bijeenkomsten, de poging om de onderhandelingen met Frankrijk te coördineren, dat in eerste instantie strikte geheimhouding vereiste. Wij citeren uit De Wit's Het Ontstaan van het Moderne Nederland: ‘Men zou een uitgebreide vergadering van vertrouwde oppositieleden bijeenroepen, en wel op 16 augustus 1783, waartoe ieder der aanwezigen zijn vrienden zou uitnodigen. Als agendapunt van die nieuwe vergadering werd een zending naar Parijs genoemd om met de Franse regering contact te zoeken. Tevens zou men op nationale schaal volksacties organiseren.’Ga naar eind51 Vanwege het belang van de missie naar Frankrijk dringt Van der Capellen ook in zijn brief van 31 juli 1783 aan zijn vriend Van Beyma en van 5 augustus 1783 aan Van Pallandt van Zuythem, aan op de ‘uiterste secretesse’! Het was beslist niet een teken van een typische ‘regentenmentaliteit’ bij Joan Derk, zoals De Wit kennelijk onderstelt. En ook de opzet om voor de augustusvergadering alleen ‘regenten’ uit te nodigen was waarschijnlijk niet ingevolge zijn wens. In een latere brief aan Van Pallandt schrijft hij, naar aanleiding van enige publiciteit over de vergaderingen, waar de Utrechtse vertegenwoordigers van geschrokken waren: ‘Inmiddels toont de verlegenheid, waarin de Utrechtsche Heeren zig met betrekking tot hunne mederegenten bevinden, genoegzaam de gegrondheid van de aanmerkingen, die ik van den beginne aan gemaakt hebbe, dat onze al te groote nauwgezetheid op secretesse en onze al te groote kieschheid in de keuze der Leden - zijnde wij bepaald tot enkel oude beproefde patriotten - geschaapen | |
[pagina 42]
| |
was om jalousie en verwijdering tussen de Regenten te verwekken.’Ga naar eind52 Op de augustusbijeenkomst heeft Joan Derk het sturen van een afgezant naar Parijs sterk bepleit, en met succes. Hij drong ook nog aan op het organiseren van adressen vanwege de ingezetenen, in de allereerste plaats om de schuld van de Hofpartij aan de tegenslagen in de oorlog vast te leggen. Voor dat idee wilde hij óók de Hollandse regenten winnen. Overigens blijkbaar zonder succes. Want hij schrijft later aan Van Spaan: ‘Ik heb op de eerste patriottische vergadering die snaar reeds geroerd - doch het was of ik Arabisch sprak. Niemand antwoordde.’Ga naar eind53 Trouwens, al in november 1782 hadden de Hollandse pensionarissen een adresbeweging gestuit, toen ten behoeve van een Alliantie met Frankrijk.Ga naar eind54 Op de augustusvergadering was het ‘driemanschap’ trouwens afwezig. Op de oktobervergadering, die inderdaad voor een deel als een werkvergadering ten behoeve van een in de toekomst op te stellen ontwerp voor ‘Grondwettig Herstel’ zou kunnen worden opgevat, was De Gijselaar wel aanwezig. Kennelijk had hij zich, mede namens de andere pensionarissen, van de politieke leiding verzekerd. ‘Van der Capellen laat zich haast niet horen’Ga naar eind55 - behalve wanneer de correspondentie met de Fransen aan de orde komt. Joan Derk wàs in die tijd ook niet sterk in staatkundige vernieuwingen geïnteresseerd! Ook dìt hing samen met zijn streven naar een Alliantie met de Fransen. En daar was reden voor: ‘Frankrijk gaf niets om onze demokratie. Het stond er uit den aard der zaak zelfs vijandig tegenover... Het ware, van het standpunt van l'ancien régime, zeker als een onvoorzichtige daad aan te merken, na de Amerikaanse ook de Nederlandse demokratie tot de overwinning te brengen.’Ga naar eind56 Van der Capellen schreef daarom aan de Franse gezant Hertog de la Vauguyon, om hem gerust te stellen, dat hij van plan was om zich strikt aan de Constitutie te houden, en alleen middelen zou | |
[pagina 43]
| |
toepassen die binnen de termen van de Grondwet vielen. Wel zou hij blijven streven naar een volledige vrijheid van drukpers, en ook om artikel 8 van de Unie van Utrecht betreffende de nationale burgerbewapening in werking te stellen. Dus weer in wezen dezelfde strategie, die hij ook in Aan het Volk van Nederland had aanbevolen.Ga naar eind57 Waarom wil De Jong toch telkens met alle geweld een ‘ambivalentie’ in Van der Capellen's politieke denken en handelen onthullen? Zijn strategie was simpel en consequent. Maar tevens blijkt, dat het voorlopig vasthouden aan de Constitutie voor Van der Capellen nièt, zoals De Wit meent, een kwestie van principe was, maar louter een kwestie van taktiek. Ook de ‘gehate Regeringsreglementen’ voor de drie Oostelijke provincies wilde hij pas aanvallen als er een rechtsgrond kon worden gevonden om ze nietig te verklaren, bij voorbeeld: inbreuk vanwege de Stadhouderlijke regering op de inhoud ervan.Ga naar eind58 En ook de positie van de Stadhouder wilde hij, uit dezelfde taktische overwegingen, voorlopig niet aantasten: ‘Den Pr. niets ontneemen. Hem de begeeving van alle ampten, als vooren laaten.’Ga naar eind59 Hoe Van der Capellen in feite over de Amsterdamse regenten en over de grote patriottische vergaderingen dacht, blijkt uit verscheidene van zijn brieven. De Jong geeft Joan Derk's oordeel glashelder weer aan de hand van diens brief van 23 november 1783 aan Van der Marsch: ‘De Patriottise Vergaderingen te Amsterdam hadden Van der Capellen de overtuiging gegeven, dat hij zich daar in een gezelschap bevond, waar hij niet hoorde. Schoon hij de grote meerderheid der burgerij achter zich had, vormde hij daar met een paar anderen een kleine minderheid. Dat was hem op de eerste (augustus) vergadering al gebleken. Tegenover Frankrijk, tegenover de Hofpartij, achtte hij het voorlopig geraden, te zamen één lijn te trekken. “Om die reden heb ik mij op onze laatste vergadering doodstil gehouden. Het is van het uiterste belang | |
[pagina 44]
| |
alle scheuring onder de Oppositie vooralsnog voortekoomen.”’Ga naar eind60 En in een andere brief, ook aan Van der Marsch, schrijft hij: ‘De aristocraten te ondermijnen, inmiddels hen te gebruiken en hen eindelijk in de lugt te doen vliegen, is, dunkt mij, het beste plan.’Ga naar eind61 Terecht leidt De Jong uit deze brief af, dat er een moment zou komen waarop de democratische patriotten, in Joan Derk's gedachtengang, hun bondgenootschap met aristocratische elementen zouden moeten verbreken. En aan Pieter Vreede schreef hij ongeveer tezelfdertijd, naar aanleiding van het plan van de Utrechtse heren om zich, vanwege de publiciteit waardoor zij verrast werden, uit het overleg terug te trekken: ‘Laat hen trekken. Wanneer ze 'r allen uitscheiden dan zou ik alleen het nog waagen om voor de Democratie uittekomen - niet om zo als men mij nageeft, een turbulente Volksregeering intevoeren; maar om het volk zo veel invloed in de publieke zaaken te geven als het nodig heeft om het doel der Burgervereeniging te verkrijgen’.Ga naar eind62 Het scheelt bij Joan Derk wel, aan wie hij schrijft. Met wellust citeert De WitGa naar eind63 een zinnetje uit een brief van Joan Derk, waaruit zou blijken met hoè weinig democratisering hij zich tevreden zou stellen: ‘Zouden de aristocraten (wier invloed ik voor het overige in een Land als het onze allernoodzaaklijkst keure) te veel doen, wanneer zij aan het Volk een zeer - zeer klein getal plaatsen in den Raad inruimden?’Ga naar eind64 Dit voorstel werd namelijk gedaan in een brief van 24 maart 1784 aan de raadsheer in de Hoge Raad, P. van Spaan, die, toen Van der Capellen meer en meer het land kreeg aan de ‘pruiken’, de Amsterdamse ‘matadors’, de tussenpersoon werd over wie de correspondentie liep. Dit was niet Joan Derk's politiek ideaal, zoals duidelijk blijkt uit zijn ironische toon, maar het maximum, dat hij van de magistraten in de Hollandse steden op vrijwillige basis, dus binnen het kader van de bestaande Constitutie, meende te kunnen verwachten. Maar die paar ‘representanten des volks’ wilde hij, ‘ten einde hen onafhanglijk te hou- | |
[pagina 45]
| |
den, nimmer in eenige voordeden der Regeering’ laten delen, zodat ze een waakhondfunctie zouden kunnen vervullen buiten proportie met het kleine aantal. In dezelfde brief aan Van Spaan liet hij ook weten, dat hij niet zou toestaan, evenals na de dood van Willem II het volk te bedriegen door ‘de aristocratie op de puinhoopen van het Stadhouderschap te vestigen.’Ga naar eind65 Een poging om uit zulke uitspraken af te leiden, zoals De Wit doet, dat voor Van der Capellen ‘de standenstaat... even onaantastbaar (was) als voor zijn tegenstanders, die hij veelal aristocraten noemde,’ is dus een ernstige miskenning van zijn ware politieke denkbeelden. |
|