Aan het volk van Nederland
(1981)–Joan Derk van der Capellen tot den Pol– Auteursrechtelijk beschermdHet democratisch manifest
Joan Derk van der Capellen als democratisch staatsmanDe Jong ziet in Aan het Volk van Nederland een naar de geest revolutionair geschrift.Ga naar eind34 Maar de concrete, zeer bescheiden, politieke stappen die het pamflet aan het eind aanprijst om ‘ons waarlijk bijna onherstelbaar verloren vaderland’ te redden ziet hij als uitingen van het, door hem steeds weer opnieuw als karaktertrek van Joan Derk benadrukte, ‘psychisch dualisme’: ‘Maar welke een aarzeling! Hij laat de burgers samenkomen, in steden en dorpen, om hun afgevaardigden te kiezen, die te zenden naar de hoofdsteden der gewesten, om “met en nevens de Staten”, N.B. met en nevens deze burgerkoninkjes... heilzame maatregelen te verwezenlijken.’ Even verderop voegt De Jong, na uit enkele brieven van Joan Derk geciteerd te hebben, er aan toe: ‘Is dat de schrijver van “Aan het Volk van Nederland”, is dat de taal van een revolutionair? Neen! Die is het niet! Het is de taal van zijn “alter ego”. Het zal ons nog nader blijken, dat Van der Capellen's leven, na de verschijning van het pamflet, een algehele ontkenning is van deze revolutie-beginselen.’Ga naar eind35 Wij menen dat De Jong, misleid door zijn voortdurende nadruk op een ‘psychisch dualisme’ in Joan Derk's persoonlijkheid, de wezenlijke motieven voor het schrijven en publiceren van zijn pamflet niet heeft begrepen. Van der Capellen wàs geen revolutionair, en wilde dit ook niet zijn. Misschien was hij het wel qua temperament - ‘hoe | |
[pagina 32]
| |
doller, hoe liever!’ - maar in zijn politieke handelen wilde hij steeds blijven binnen de perken van het juridisch mogelijke. Voor zijn staatkundige filosofie zijn wij vooral aangewezen op de werken, die hij in vertaling uitgaf - vooral het werk van Price. Maar voorzover het om onze Republiek gaat, was hij zich, vooral na zijn persoonlijke ervaringen met zijn actie tegen de ‘drostendiensten’, maar al te zeer bewust van de sfeer van repressie die er heerste. Evenals Pieter Paulus voelde hij ‘de gevaren die politiek-bedrijven in een oligarchie meebracht, op de toppen van zijn vingers’ aan! Maar anders dan Paulus in de jaren tachtig, probeerde hij telkens hoe ver hij met het in praktijk brengen van zijn ideeën kon gaan, zonder opnieuw zijn vingers te branden. Met de publikatie van Aan het Volk van Nederland riskeerde hij, bij ontdekking van de identiteit van de schrijver, zware straffen - misschien zelfs wel de doodstraf. Vandaar de strikte bewaking van ‘het geheim van Appeltern’. Maar de inhoud van het pamflet is, ondanks de uitzonderlijke scherpte van toon, toch niet revolutionair. Het betoog neemt volledig de Unie van Utrecht als uitgangspunt - ‘deze zo heilzame grondwet’. Als deze grondwet van 1579 maar ‘tot onze dagen toe, werkelijk gehandhaafd ware geweest!’ Van der Capellen richt zijn scherpe kritiek op de vele vormen waarin de opeenvolgende stadhouders inbreuk op die grondwet hebben gemaakt. Nu is het beroep op historische rechten in beginsel niet onverenigbaar met het begrip revolutie. Heel wat revoluties zijn in het verleden gestreden met een beroep op historische rechten waarop een regerend vorst inbreuk had gemaakt. Het was denkbaar geweest dat door de schrijver aan het betoog in het pamflet, dat ‘een volk is een grote maatschappij, een compagnie en niets anders’, en dat de regeerders aan deze aandeelhouders ondergeschikt zijn, een revolutionaire strekking was gegeven. Maar Aan het Volk van Nederland was duidelijk nièt bedoeld, om de burgers tot oproer op te wekken, maar juist om | |
[pagina 33]
| |
ze tot activiteiten aan te sporen langs juridisch geoorloofde paden! In dit verband is vooral het beroep op artikel 8 van de Unie van Utrecht van groot belang. Hier wordt aan alle ingezetenen van elke provincie, in steden en op het platteland, van de leeftijd tussen 18 en 60 jaren, de plicht opgelegd om zich te laten monsteren en registreren ‘ten dienste van de grootste bescherming en veiligheid van deze verenigde landen.’ Vandaar, in de tekst van het pamflet, de oproep aan burgers en boeren om ‘elk een goede snaphaan met een bajonet erop en een sabel’ te hebben, en ermee te leren omgaan. Hun officieren ‘moeten ze zelf kiezen.’ Dit alles naar Zwitsers en Amerikaans voorbeeld. Vandaar ook weer, in de slotalinea, de woorden: ‘Wapent U allen, verkiest zelf degenen die U bevelen moeten.’ En ook voorzover het gaat om het politieke optreden van ‘het Volk van Nederland’, Van der Capellen's ‘medeburgers’, beveelt de schrijver hun aan, vooral binnen de perken van de wet te blijven: zij moeten vreedzaam bijeen komen, en uit hun midden gekozen ‘gecommitteerden’ sturen naar de plaatsen waar de Provinciale Staten vergaderen, om het gevoerde beleid kritisch te begeleiden. Daartoe moeten zij ook zorg dragen ‘voor de vrijheid van drukpers, want zij is de enige steun van Uw nationale vrijheid.’ Is dat alles? vraagt De Jong verbaasd. ‘Is er ooit dwazer, hersenschimmiger projekt in het hoofd van een plannenmaker ontstaan?’ Zulke vragen wijzen er op, dat De Jong, met al zijn bewondering voor Van der Capellen's staatsmanschap, toch eigenlijk weinig van zijn strategie heeft begrepen. Het was, ondanks de grote heftigheid in zijn aanklacht tegen het Oranjehuis en met name tegen Willem V, helemaal niet zijn bedoeling, dat met ‘oproer’ zou worden gewerkt, ‘onwettige daden’ zouden worden begaan. De publikatie was geen ‘wanhoopsdaad’, al vond De Jong haar klinken als een reeks van ‘woeste | |
[pagina 34]
| |
uitbarstingen’. De tekst was door Joan Derk, in overleg met Van der Kemp, met veel zorg geformuleerd. Het eigenlijke doel was: het bevorderen van een onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van het rampzalig verloop van de oorlog. Het merkwaardige is dat de strategie, die in de komende jaren door de democratische tak van de patriotten werd gevolgd, in grote trekken al in dit pamflet was aangegeven. Het was de enige democratische strategie, die binnen het raam van het bestaande staatsbestel mogelijk was. Het materiaal voor de bewijsvoering hiervan ligt, merkwaardigerwijs, in De Jong's biografie zelf voor het grijpen! Het idee van Burger-gecommitteerden, aan het slot van het Manifest geopperd, werd het eerst in Deventer gerealiseerd, en wel op 1 december 1782. Het was voor de Republiek geen volstrekte nieuwigheid. Tijdens de Plooierijen waren hier en daar van uit de stedelijke burgerijen ‘gecommitteerden’ benoemd, zoals in Zutphen, waar deze ‘Gecommitteerden des Volx’, naast de Magistraat en het College van Gemeenslieden, een jaar lang grote invloed kregen in gemeentezaken, totdat het instituut in februari 1704 weer werd opgeheven.Ga naar eind36 Maar de herinnering aan dit oude experiment zal in 1782 allang verdwenen zijn geweest, zodat men inderdaad meende met iets volkomen nieuws te komen. De betekenis van dit uit twaalf personen bestaande permanente comité school hierin, dat het nij uitdrukkelijke ‘Acte van Qualificatie’ werd ingesteld, getekend door een groot aantal burgers. Dezen namen daarin alle door het Comité te voeren acties voor hun verantwoording, en zegden ze bescherming toe met lijf en goed, wanneer ze dientengevolge moeilijkheden zouden ondervinden. Van der Capellen vond de gedacht zo ‘excellent’, dat hij meteen besloot ook in Zwolle zo'n initiatief te nemen. Hij had, blijkens een brief aan Driessen, hoogleraar aan het Deventer Atheneum, tot dusver vooral geprobeerd de volksin- | |
[pagina 35]
| |
vloed te vergroten door aan te dringen op het indienen van requesten en adressen. Hij meende dat dit een uiterst nuttige vorm van democratische actie was, waarbij een groot aantal mensen in de besluitvorming kon worden betrokken ‘zonder gerugt te maaken.’ Op die manier kon men de diverse provinciale en stadsregeringen maken ‘tot een orgaan van de volkswil,’ schrijft Dr. de Jong zelf: ‘als de aristokratiese Magistraten, al of niet van de Prins afhankelik, niet sterk genoeg waren om zich te verzetten, zouden ze tegen wil en dank mee moeten.’ Van der Capellen's ondervinding had hem immers al geleerd ‘dat zij excellent kunnen springen, wanneer men er maar met de sweep agter zit.’Ga naar eind37 Diezelfde ondervinding had namelijk al aangetoond, hoe groot het effect was geweest van de georganiseerde adresbeweging ten gunste van de erkenning van Amerika, zowel als ten gunste van Joan Derk's readmissie in de Overijselse Staten! Maar na het Deventerse initiatief was hij gewonnen voor het idee van permanente burgercommissies. Wèl was hem alles eraan gelegen, dat deze com missies niet het recht zouden krijgen, zichzelf aan te vullen (zoals aanvankelijk in Deventer was bepaald). De commissies zouden dan in de kortste keren tot een nieuw staatsorgaan uitgroeien, te vergelijken met de vroedschappen en de Gezworen Gemeente: ‘Het volk moet zijne eigen voorstanders kiezen en volgens de leer van den grooten Montesquieu kan niemand zulks beter. Het volk weet accuraat, wie al, wie niet deszelfs vertrouwen waardig zijn.’Ga naar eind38 Van der Capellen doet ook tegelijk moeite, het idee van de Burgercommissies verder te verbreiden. De Post van den Neder-Rhijn besteedde er veel aandacht aan, en ook in zijn correspondentie met Friese en Hollandse patriotten beveelt Joan Derk dit nieuwe instituut aan. Hij wijst er met nadruk op, dat onder de burger-gecommitteerden ook dissenters worden aangenomen, ‘als Roomschen, Mennoniten, Lutheranen, zoo wel als Gereformeerden.’Ga naar eind39 Maar de Hollandse ‘matadors’ | |
[pagina 36]
| |
voelden er kennelijk weinig voor: ‘De burger-commissiën zijn niet van den smaak der Hollandse aristocraten,’ schreef Joan Derk aan Van Beyma.Ga naar eind40 Een ander element uit het Manifest, dat op den duur invloed heeft gehad, is het idee van de volksbewapening. De bestaande stedelijke schutterijen stonden volkomen onder het gezag van de stadsbesturen, waaruit ook meestal de commandanten werden gerecruteerd. Maar Van der Capellen wilde veel verder gaan. ‘Ongetwijfeld is hij de vader van de Patriottise burgerbewapening,’ schrijft De Jong,Ga naar eind41 ‘èn door de vertaling van Fletcher's “A Discourse of Government Relating to militias”, èn door zijn beroep op artikel VIII der Unie van Utrecht in de Voorrede ervan.’ Het eerste initiatief werd al genomen in februari 1782, in Oostergo, op voorstel van Joan Derk's vriend Van Beyma. ‘Van der Capellen verklaarde uitgelaten van vreugde geweest te zijn, toen hij kennis kreeg van het voorstel-Oostergo. Hij herkende er zich zelf in.’ Met verwijzing naar Zwitserland en Amerika werd een plan aangeboden, dat uitging van de inschrijving van alle manspersonen van 18 tot 60 jaar - met inbegrip dus van de stedelijke ingezetenen zonder burgerrechten, en van boeren. Het plan werd in een artikel in De Post van den Neder-Rhijn besproken en met warmte aanbevolen - maar toen het op uitvoering aankwam, lukte het alleen in enkele steden (Dockum en Leeuwarden) een ‘vrijcorps’ op te richten. Onderwijl kwamen er ook in andere provincies vrijcorpsen tot stand, zoals in Leiden, Utrecht, Arnhem en een aantal Overijselse steden en stadjes. Van der Capellen, die eerst voor een meer algemene volksbewapening had gepleit, ondersteunde deze plaatselijke initiatieven. Hij schreef aan een correspondent in de provincie Utrecht: ‘Mijn plan en vooruitzigt is, dat er in alle steden vrije corpsen dienen te worden opgerigt en dat de burgercompagniën de goede, de vrije, de democratische directie, de evengelijkheid, die onder die vrijcorpsen plaats | |
[pagina 37]
| |
heeft, ziende, daar behaagen in zullen krijgen en zelven ongevoelig vrijcorpsen worden... De weerzin, die het Hof en de van hetzelve afhangende Magistraaten tegen de oprigting der vrijcorpsen toonen, bewijst klaar hoe nuttig zij zijn.’Ga naar eind42 En wanneer Joan Derk hoort, dat in Arnhem een vrijcorps wordt opgericht, stuurt hij een aantal geschriften en documenten van zijn grootvader Van Bassenn, die tijdens de Plooierijen zelf commandant was van zulk een vrijcorps.Ga naar eind43 Totdusver zijn wij dus niets tegengekomen, dat ons aanleiding zou kunnen geven aan Van der Capellen de titel ‘democraat’ te ontzeggen. Het hoofdargument hiertoe ontleent De Wit echter aan bepaalde ontwikkelingen in het jaar 1783. |