| |
| |
| |
Zestiende hoofdstuk
Ze waren geld op komen halen, om voor oude Sjeng een krans te koopen en nog wat missen te laten lezen.
Er werd grif gegeven, het moest een mooie krans worden, al was het alleen maar om Fiene, de schoondochter, te laten zien, hoe bemind oude Sjeng wel geweest was.
Kompeltje bedacht, hoeveel pakjes tabak Sjeng bij zijn leven wel had kunnen koopen voor het geld dat nu voor de krans besteed werd, maar hij vond het toch fijn, dat zijn oude vriend zoo'n mooie begrafenis zou krijgen.
Alleen erg jammer, dat hij niet mee naar de uitvaart kon, hij mocht natuurlijk niet verzuimen. Maar 's morgens in de eerste mis, had hij gebiecht en gecommuniceerd en na de H. Communie had hij woord voor woord het gebed met volle aflaat gebeden, waarvan geschreven stond:
‘Dat wie na gebiecht en gecommuniceerd te hebben, dit gebed godvruchtig voor eenig beeld van den Gekruiste bidt en daarenboven eenige tijd naar de meening van Zijne Heiligheid den Paus gebeden stort, bijv. 5 maal het Onze Vader en Weesgegroet, voor de bekeering der niet-Katholieken, een volle aflaat verdient, welke ook aan de zielen in het vagevuur kan worden toegevoegd.’
Hij had zich nog eens extra overtuigd, dat hij goed voor het kruisbeeld knielde, dat op het altaar stond en woord voor woord, op dat alles toch maar geldig zou zijn, bad hij het gebed:
‘Zie, o goede en allerzoetste Jezus! Ik werp mij voor Uw aangezicht op mijne knieën neder en bid en smeek U met de grootste aandrang mijner ziel, dat Gij levendige gevoelens van geloof, hoop en liefde, een waar berouw over mijne zonden, met het vaste voornemen ze te verbeteren,
| |
| |
in mijn hart wilt drukken, terwijl ik met groote zielsaandoening en smart Uwe 5 wonden bij mij zelven overdenk en in mijn geest aanschouw, voor oogen hebbende, wat reeds de profeet David U op de lippen legde aangaande U zelve. O goede Jezus: zij hebben mijne handen en mijne voeten doorboord, ze hebben al mijne beenderen geteld.’
En nu nog de 5 Onze Vaders en Weesgegroeten, iedere keer legde hij een van zijn vingers om, bang als hij was, er eentje te vergeten.
Ziezoo, nu was Sjeng in de hemel, dacht Kompeltje, dat kon niet missen.
Hij was het vagevuur uit, dat was toch wel het mooiste geschenk dat hij hem kon geven, beter dan duizend kransen. Bij de uitvaart zelf had half Terwinselen in de kerk gezeten. Fiene, de schoondochter, had een groote zwarte rouw-voile voor, zoodat niemand haar gezicht kon zien. En de zoon had er maar beduusd uitgezien, die was blijkbaar nog flink in de war.
Na afloop der begrafenis waren veel mannen in ‘De Kruisberg’ gekomen om hun borreltje te pakken en nog wat na te praten.
Janus, de spoorman, was er ook geweest, hij trok voor zoo'n begrafenis altijd zijn uniform aan, gloednieuw met mooie koperen knoopen en een pet met fel roode biezen. ‘Zoo'n oude mijn-rot was er geen tweede aan te wijzen in heel de mijnstreek,’ werd er beweerd. ‘Die kerel had nu werkelijk van alles bij de mijn meegemaakt. En wat een beroerde oude dag had hij toch gehad, hij had nog beter in een liefdegesticht kunnen zitten.’
Vader zat stil voor zich uit te staren, hij speelde achteloos met het jeneverglaasje, dat voor hem op tafel stond, hij hoorde het gesprek zoo maar eens aan.
Tot ‘Blauwe Pierre’ op hem afschoof en na eerst rondgekeken te hebben, fluisterend het woord tot Vader richtte: ‘Zeg, dat zoontje van jou is er ook vroeg bij, weet je dat?’ ‘Waarbij?’ vroeg Vader, zijn oogen scherp op Pierre richtend.
‘Wel, met de vrijerij! Ik dacht, ik moest het je toch maar eens zeggen.’
Vader zat plots rechtop. ‘Met de vrijerij, hoe bedoel je dat?’
| |
| |
‘Ik dacht al, dat je er niets van wist, omdat je nou middagschicht hebt, maar het is iedere avond raak. Iedere avond die God geeft, komt hij met dat kind langs. Hij gaat ze zeker van de tram halen.’
‘Blauwe Pierre’ genoot van de oprechte verwondering van Vader, daar had hij nu eens een nieuwtje van de eerste rang meegedeeld.
‘En wie is dat meidje?’ vroeg Vader, zijn hart klopte onstuimig. Dat had hij van Kompeltje niet gedacht, zoo'n echt kind nog, hij kon het niet gelooven.
‘Je buurmeidje, Thea van Stephan. Je zou zeggen, dat die toch wel wat anders in d'r hoofd mocht hebben dan vrijen.’ ‘Thea?’ herhaalde Vader en hij moest het kind eerst voor zijn geest halen.
‘Thea van Stephan?’
‘Blauwe Pierre’ knikte en tikte den kastelein om nog eens in te schenken.
Peinzend keek Vader Pierre aan, het kon waar zijn. Als er iemand was, die van het doen en laten der kolonie op de hoogte was, dan was hij het. Hij woonde op een hoekhuis, er was daar een soort erkertje, waar ieder oogenblik van de dag iemand achter het raam zat. Of de meisjes, die naaister waren en daar hun atelier hadden, of Pierre zelf, maar altijd was de uitkijkpost bezet en er kon geen kip de kolonie in of uit gaan, of het werd opgemerkt. Dus was het heel goed mogelijk, dat ze ook 's avonds nog achter de ramen zaten te neuzen.
Ondanks alle gefluister van ‘Blauwe Pierre’ wist Vader heel goed, dat spoedig iedereen in de kolonie van het geval weten zou en hij werd woedend, woedend op Pierre, woedend op Kompeltje, woedend op zichzelf.
Hij bestelde nog een borrel.
‘Kinderspul,’ voegde hij Pierre toe. ‘Het zal wel weer zakken.’
En Pierre haalde zijn schouders op, schoof weer naar de anderen.
Weer zat Vader voor zich uit te staren. Als Sjef nu aan het vrijen was, dat zou de gewone gang van zaken zijn. Mijnwerkers trouwen nu eenmaal vroeg, hij zelf was even 18 jaar geweest toen hij trouwde. Maar Kompeltje, als die er
| |
| |
al zoo vroeg bij was, dan had hij kans, dat zijn twee jongens achter elkaar het huis uitgingen en wat dan? Als ze hem maar niet afkeurden, hij had zoo'n last van zijn zenuwen de laatste tijd. Dat was na die opsluiting gekomen, het gereedschap beefde soms in zijn handen.
Angst sloeg Vader naar de keel, angst om de toekomst! Hij bestelde nog een borrel, dat waren er eigenlijk al twee te veel, maar misschien hielp het wat. ‘Zoo'n snotneus, nog geen 15 jaar.’
De meesten van de begrafenisgangers waren al weg, er zaten nog enkele plakkers, er werd om een leitje en kaarten gevraagd, ze zouden tjoepen om een rondje.
‘Doe je mee, Souren?’ Maar Vader stond nu resoluut op, betaalde, mompelde een groet en verdween.
Nog voor hij zijn Zondagsche kleeren verwisseld had voor zijn daagsche plunje, had hij het nieuws al tegen Moeder verteld: ‘Weet je, dat Kompeltje met meiden langs de straat sliert?’
Moeder, die juist de aardappelen afgoot, moest even de pan neerzetten.
‘Wat zeg je me nou, met meiden langs de straat sliert?’ Ze was er zoo ontdaan van, dat ze de pan in de steek liet en vlak voor Vader ging staan: ‘Hoe kom je daaraan?’
‘Van “Blauwe Pierre”, die ziet hem iedere avond.’
Moeder snoof verachtelijk, haalde haar schouders op. ‘O, van die, nou laat die maar op zijn eigen dochters passen, dan heeft hij werk genoeg, en laat die nou heelemaal zijn mond houden, die had al zijn eerste kind, toen hij nog geen 2 maanden getrouwd was, dat weet jij toch ook wel.’
‘Maar waarom zou hij er om liegen?’ beet Vader zijn vrouw toe.
Moeder schudde woedend de aardappels op en neer in de pan, droogde ze dan weer op de kachel en schudde weer eens heftig.
‘En wie zijn die meiden, of wist hij dat niet?’ vroeg Moeder, die een hoop herrie in huis voorzag. Ze kon ‘Blauwe Pierre’ wel vergiftigen op dit moment.
‘Van hier vlak naast, Thea van Stephan.’ Vader schoot zijn boezeroen aan en riemde zijn broek vast.
‘Dat kind?’ snoof Moeder verontwaardigd, ‘dat dient in
| |
| |
Heerlen, hoe moet hij daar nu mee gaan, en die andere meiden, wie zijn dat?’
Nu zat Vader vast. Hij moest bekennen, dat ‘Blauwe Pierre’ alleen over Thea gesproken had, maar dat hij vast geloofde, dat het waar was.
Ze aten zwijgend, Moeder overdacht de heele situatie, gelukkig dat Kompeltje thuis kwam als Vader op de mijn was. Ze zou eens met hem praten, veel kwaad kon er niet in steken, hij ging geregeld biechten en te communie, hij was vanmorgen nog geweest voor Sjeng. Wat had je toch een vuilpraters.
Ze moest Vader nog even onder handen nemen, ze schoot haar eerste pijl af.
Of Vader wel wist, dat Kompeltje vanmorgen nog naar de kerk was geweest, gebiecht en gecommuniceerd had?
Vader knikte. En als het zoo was, wat Moeder nog lang niet geloofde, want die Blauwe sleurde iedereen door het slijk, of Thea dan geen net meisje was?
Nu moest Vader zijn vrouw toch even aankijken, was die nou gek of was hij het?
‘Maar het is een snotneus van nog geen 15, moet die al vrijen?’
Moeder schepte pap op Vaders bord.
‘En toch zeg ik je, dat ik Onze Lieve Heer op mijn bloote knieën zal danken, als hij tegen zoon meid als Thea oploopt. Moet je zien hoe handig die in het werken is, had je dan liever, dat hij later met zoo'n overhemdenstrijkster uit Kerkrade aankomt of met zoo'n meid die op de fabriek in Aken werkt?’
Maar Vader was voor geen rede vatbaar. ‘Als hij vanavond thuis komt, sla ik z'n pooten kapot, daar kan hij op rekenen.” “Wees nou in hemelsnaam verstandig, Souren, en laat mij eerst eens kijken, of er wel iets van aan is. Je maakt je misschien druk om niets.’
Als Moeder Vader aansprak met Souren, dan kreeg hij respect voor haar, dan zat er iets in haar hoofd, wat er met geen tien mijnpaarden uit te krijgen was.
‘Wat wil je dan?’ vroeg hij wat kalmer.
‘Bid nou maar eerst eens, dan ruim ik de tafel af, ik moet nog brood voor je maken ook.’
| |
| |
En na het gebed kreeg Moeder gedaan, dat Vader voorloopig nog niets zou zeggen, ze zou zelf eerst eens uit kijken en dan kon er altijd nog wat gedaan worden.
En terzelfdertijd zat Kompeltje, onbewust van wat hem boven het hoofd hing, ijverig te pennen.
Ze hadden proeven gedaan over het soortelijk gewicht.
Met voldoening keek hij zijn schrift door, thuis moesten ze dat in het net schrijven, hij zou de lijst van de soortelijke gewichten met roode en zwarte inkt maken. Dat stond echt en dan zou hij het aan zijn vader en Thea laten zien, die zouden opkijken!
Moeder had van de rustpoos, die haar tusschen de beide schichten gelaten werd, gebruik gemaakt om eens ernstig na te denken. Ze had grondig nagedacht, 't was inderdaad rijkelijk vroeg, dat Kompeltje met een meidje ging. Maar aan de andere kant zou Thea een ideale schoondochter zijn. 't Was een gewillig meisje, uit een degelijk gezin, waar de kinderen met straffe hand opgevoed werden.
De aanstaande schoondochters hadden haar al lang dwars gezeten, daar had ze al zooveel van gehoord zoo links en rechts in de kolonie: ‘Als je zoon trouwt verlies je een kind, maar als je dochter trouwt krijg je er een kind bij.’ Nu had zij geen dochters, alleen maar zoons, dus zou zij twee kinderen verliezen en wie kon het haar dus kwalijk nemen, dat zij al haar best deed om inplaats van een kind te verliezen er een dochter bij te krijgen.
Daarom kon zij met de beste wil van de wereld niet nijdig op Kompeltje worden, integendeel, zij prees zijn keus. En toch mocht zij de toestand niet laten zooals hij was. Werd er niet altijd gepreekt, dat de ouders hun kinderen na dienden te gaan? De straat was een poel des verderfs en de ouders moesten weten waar hun kinderen bleven en vroege verkeeringen, die liepen op niets uit.
Moeder beredderde zenuwachtig de boel, Sjef kon nu thuis komen en die moest ook eten.
Wat was het leven toch moeilijk. Zij kon onmiddellijk een eind maken aan die zoogenaamde vrijerij. Ze kon immers hiernaast gaan en met de vrouw van Stephan één lijntje spannen en af was de kous!
Maar dan ging Kompeltje misschien met een ander mee,
| |
| |
je kon dien jongen z'n voeten toch niet vastbinden, en Thea ging zijn neus voorbij!
En, hoe meer Moeder er over nadacht, hoe begeerlijker kwam Thea haar voor als schoondochter en als vrouw van Kompeltje. Waren die kinderen maar een jaar of drie ouder! Maar nu, ze wist er werkelijk geen weg mee. Zou ze naar den pastoor gaan? Of naar den meester?
Ze wist Kompeltje veilig bij Thea, dat was zeker. Een mijnwerker heeft een goede en vlijtige vrouw noodig, loopt die tegen een slons op, dan is het leed niet te overzien, dan komt hij met zijn klein weekgeld diep in de schuld te zitten. Mijnwerkers laten het geld graag rollen en als er geen vrouw is die deze eigenschap een beetje afremt, dan wordt zoo'n huisgezin diep ongelukkig.
Maar ze zou zelf eens afneuzen wat er van die praatjes waar was.
‘Blauwe Pierre’ had over 's avonds gesproken en dat kon dan alleen als Thea uit Heerlen kwam en hoe laat dat precies was, zou ze gauw uitgevischt hebben.
En Moeder had handig een en ander uitgehoord en stond 's avonds, toen Kompeltje naar den meester en Vader nog niet thuis was, aan de andere kant van de tramhalte op de tram uit Heerlen te wachten.
En ja, daar stapte Thea uit, er was echter geen Kompeltje te zien.
Moeder wist niet, of ze er blij om moest zijn of niet en toen zij haastig de groote weg overstak om naar huis te gaan, wel allemachtig! daar liep Kompeltje, alsof hij uit de grond gekropen was, plotseling naast Thea. Die twee staken de weg over en gingen van de huizenkant weg.
Dus toch!........ Moeder bleef als vastgenageld staan, als je me nou! Als een speurhond ging ze achter hen aan en ze zag die twee, onbewust van het feit dat ze bespied werden, lachend en druk pratend naar huis gaan. En wel regelrecht naar huis! Ze gingen geen straatje om, ze liepen alleen maar wat langzaam, vond Moeder.
En toen ze de hoek van de kolonie omsloegen, bleef Moeder achter; ze mochten haar nog niet zien.
Even later zou zij het gangetje ingaan en dan, ja, dat zou Moeder maar aan de omstandigheden over laten.
| |
| |
Maar in het gangetje botste zij tegen Kompeltje op, die er haastig kwam uitloopen. Hij was voor een gesloten deur gekomen en dat was vreemd.
‘Bent U het, Moeder?’ vroeg hij kleintjes. ‘Alles is gesloten, hoe komt dat?’
‘Zoo, is alles gesloten?’ Moeder zei niets meer, ze ging het gangetje door en ontsloot de keukendeur.
Kompeltjes brein werkte in ijl-tempo. Had ze iets gezien en wat zou hij dan zeggen? Zoo maar toevallig tegengekomen, vooral heel gewoon doen. Maar Moeder zei niets, porde in de kachel, gooide nog een schepje kolen erbij, roerde in de pannen, ging het kliekje voor Vader opwarmen. Tersluiks keek zij naar de klok, 't zou nog wel even duren eer Vader kwam.
‘Wat is er toch, Moeder, U bent zoo stil?’ 't Kwade geweten sprak anders luid genoeg bij Kompeltje.
‘Dat mag ik wel aan jou vragen, Kompeltje. Jongen, wat doe je ons toch een verdriet, je vader slaat je beenen uit je lijf als hij straks thuis komt.’
Dat was geen aanlokkelijk vooruitzicht en nu keek ook Kompeltje naar de klok, om te zien hoe lang deze bewerking nog zou uitblijven.
‘Wie had dat van jou kunnen denken, dat je nou al met meiden langs de straat sliert?’
Nu werd Kompeltje gif-nijdig, hij smeet het pakje boeken, dat hij nog steeds in de hand hield, op tafel neer, gooide er een, voor zijn doen, zware vloek uit en beweerde, dat dat een gemeene valsche leugen was en dat, als hij daar straks van Vader voor op zijn mieter zou krijgen, het heel onrechtvaardig was. Hij ging niet met meiden, hoogstens was hij wel eens met Thea opgeloopen, als hij uit les kwam. ‘Woont de meester dan tegenwoordig bij de tramhalte?’ vroeg Moeder zeer ad rem.
‘Nou ja......,’ verder kwam Kompeltje niet. Wie zou hem die kool gestoofd hebben? Dat was verraden werk!
‘Maar als ik Jüpke aan de tram zag en daarmee naar huis liep, dan zou niemand wat zeggen, maar nou het zijn zusje Thea is, nou mag het niet.’
‘Neen, dat weet je heel goed, je bent nog maar een groote snotneus, nog niet droog achter je ooren.’
| |
| |
Moeder roerde woedend in de pap, ze was over zichzelf tevreden, zoo moest je eigenlijk optreden.
Kompeltje was aan tafel gaan zitten, zijn arm hoofd, waar zooveel boven hing, gesteund in beide handen.
‘En vertel me nou eens eerlijk,’ Moeder liet haar pap op gevaar af van aanbranden even in de steek, ‘loop je nu iedere avond met Thea?’
Kompeltje schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. ‘Alle avonden?’ Hij schudde zijn hoofd: ‘Niet alle avonden. Als ik van de les kom, dan ga ik haar halen en loopen we samen naar huis, dat is alles.’
Moeder roerde al weer in de pap. ‘En meer niet?’ vroeg ze. Kompeltje keek verwonderd, wat kon er meer zijn? Hij was toch altijd thuis of op de mijn en Thea in haar dienst in Heerlen. ‘Neen, meer niet, echt niet, is dat nou zoo heel erg?’ Ja, wat moest ze daarop zeggen, erg was het niet als je met je buurmeisje opliep, maar ja..........
‘Weet Vader het al?’ vischte Kompeltje.
Natuurlijk wist die het, die was er mee thuis gekomen en was natuurlijk flink kwaad geweest.
‘En van wie weet Vader dat nou?’
‘Dat gaat je nou niks aan, jongen, we weten het, dat is de hoofdzaak en vanavond heb ik het zelf gezien.’
Kompeltje bekeek nadenkend de breede rug van zijn moeder. Zou die iets van die zoen gezien hebben? Maar dat was bijna onmogelijk, want hij ging nooit zóó in die handeling op, dat hij niet met een half oog de ingang van het gangetje in de gaten hield, de achterkant was altijd veilig, daar verried het dichtdoen van een deur al, dat er iets aankwam. Moeder was al zoo erg nijdig niet meer, dat merkte hij goed. Hij moest te weten zien te komen, wat Vader met hem van plan was, wat schoot die klok op! De sirene, die de wisseling van de schichten aangaf, had al geklonken. Het was nu tien over tien, nog een kwartier, dan kon Vader binnen zijn.
Hij schoot op zijn moeder af, viel haar om de hals en vroeg angstig: ‘Zou Vader werkelijk kwaad zijn, is het dan zoo erg wat ik gedaan heb?’
‘Als je maar zoo oud was als Sjef, dan gaf het niks, maar je bent nog veel te jong om nou al geregeld met een meidje te gaan.’
| |
| |
Moeder's booze bui was nu heelemaal aan het afzakken en ze bekende, dat ze Vader zoo ver had gekregen dat hij nog niets zou zeggen en ze zou het nog wel verder met Vader bepraten, maar Kompeltje moest beloven, Thea niet meer van de tram af te halen.
‘Ook niet eens een enkele keer?’ Hij maakte meteen van de verteedering gebruik.
‘Nou ja, een enkele keer, maar de menschen in het dorp die kletsen natuurlijk en spreken je vader er over aan, dat snap je.’
‘Dus U vindt het zelf zoo erg niet?’
‘Hoe kom je daar bij?’ viel Moeder uit, maar ze kon bijna haar lachen niet houden, ze had zich flink verraden en draaide zich maar gauw naar de kachel om.
Kompeltjes grootste zorg was verdwenen, Vader zou dus vanavond nog net doen, of hij niets wist en voor de rest zou Moeder wel zorgen. En die vond het zoo'n erge doodzonde niet, dat merkte hij wel. Hij zou met Thea afspreken een paar avonden over te slaan en nog omzichtiger door het dorp te loopen.
Daar hoorden ze Vader achterin komen, z'n voeten afstampen op de mat en daar was hij, doodmoe, dat kon je aan zijn gezicht zien. Hij rookte zelfs geen pijp en die smaakte hem anders toch zoo, na ruim 8 uur zonder te zijn geweest.
Kompeltje schoof de pantoffels aan, hing pet en das in de gang.
Vader at rustig zijn warme kliekje en brokkelde daarna wat brood in de pap. Hij moest goed blijven eten, de zenuwen weg eten, dat was een probaat middel.
Vader was niet buitengewoon vriendelijk tegen Kompeltje, maar die vond het al lang goed, bleef niet treuzelen toen hij naar bed gecommandeerd werd.
En toen hij naar bed was, vertelde Moeder dat het heele geval niets om het lijf had. Ze had het nu zelf gezien, als Kompeltje van den meester vandaan kwam, liep hij met Thea, die op dat uur met de tram uit Heerlen kwam, naar huis, regelrecht, meer niet.
Vader knikte maar eens, hij geloofde Moeder maar al te graag; zijn kop zat vol zwaardere zorgen.
|
|