| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
De laatste verlofdag met behoud van loon, was Vader per opgewacht en die had het zóó leuk gevonden, dat Vader dat groote bosch eens wilde zien, dat hij spontaan had aangeboden hem tot gids te zijn.
De sleeper kende iedere boom en iedere kuil en hij zou Vader op de mooiste plekjes brengen. En toen de autobus al wegreed, stond hij nog op de treeplank en legde Vader nog eens uit, waar hij precies woonde.
En Souren was op zijn fiets gestapt en over Schaesberg naar Heerlen gereden. En in Schaesberg was hij op het hoogste punt gaan zitten en had in de diepte gekeken, daar lag Heerlen met het complex van de ‘Oranje Nassau 1’. Verderop zag hij de ‘Oranje Nassau 3 en 4’ liggen en ook het geweldige complex van de staatsmijn ‘Emma’.
't Was een prachtig heldere dag en dus een zeldzaam mooi vergezicht. Vader genoot; de vroege voorjaarszon scheen lekker en hij zat daar in 't zand, met één knie opgetrokken en het andere been languit. Rustig kauwde hij op een grassprietje en bekeek het Limburgsche landschap daar beneden hem.
En toen hij genoeg gekeken had, was hij de heuvel afgesuisd, Heerlem doorgereden en meteen doorgegaan naar Sittard.
Maar daar had hij een borrel gepakt en hij voelde zich zoo vrij en prettig, dat hij er nog eentje nam.
En tusschen Sittard en Echt waren hem de bussen met de mijnwerkers, die de ochtendschicht er op hadden zitten, ach- | |
| |
terop gereden en van achter een der ramen was naar Vader gewuifd, dat was Geurts de sleeper blijkbaar geweest.
Ze hadden daar in Echt met eten op hem gewacht en hij mocht z'n brood niet uitpakken, maar moest mee aanschuiven.
Die hartelijkheid had Vader verrast en hij had de tafel toen maar alle eer aangedaan. En toen de weduwvrouw de vaat waschte, doken de beide mijnwerkers in rieten leunstoelen met zachte kussens en ze sliepen hun moeheid weg, de sleeper de moeheid van de zware ochtend-schicht en Vader die van zijn ongewone fietstocht.
Later waren zij samen weggefietst en ze waren heel diep het bosch ingegaan, daar, waar bijna geen paden meer bestonden en toen op het mos gaan zitten, de beenen in een greppel.
De grond rook vochtig en 't hout geurde en Vader pompte zijn longen vol met die heerlijke lucht; dat was wat anders dan die met steenkool en steenstof bezwangerde lucht onder in de mijn.
Geurts wees op de zonneplekken die het mos licht groen kleurden en steeds wisselden. Van de menschenwereld drong geen geluid tot hen door. Er zat ergens een vogel te zingen en Vader onderscheidde nu het geroep en gefluit van vele vogels. Geurts maakte hem opmerkzaam op de wind, die aan kwam ruischen door de toppen der boomen, tot vlak boven hen en dan weer verder weg gleed. 't Was mooier dan het mooiste kerkorgel, vond Geurts, maar Vader vond dat geruisch van de wind precies alsof je onder in de koeltoren stond, waar het water naar beneden stroomde.
Geurts keek Vader verwonderd aan.
En ze zagen eekhoorntjes, met hun stijf rechtop staande pluimstaartjes de boomen inklimmen en van boom tot boom springen, dan hielden ze hun staart heel anders, die gebruikten ze als een soortement van roer, verklaarde Geurts. Met studie keek Vader naar een eekhoorn, die parmantig op een dikke tak zat en een dennenappel uitpeuterde, die hij tusschen z'n voorpootjes hield, hoe kwiek ging dat! ‘Krek een aapje,’ vond Vader. Ze gingen op hun buik bij een mierennest liggen en ze zagen, hoe een paar mieren een
| |
| |
doode kever over geweldige hinderpalen sleepten, geweldig tenminste voor hun afmetingen. Het logge lichaam van de kever, viel naar links en rechts en stortte een kuil in, en, of ze geroepen waren, kwamen meerdere mieren hulp bieden. Vader hielp ze een handje door de kever met een takje uit het kuiltje te wippen. Maar aangeboden diensten zijn zelden aangenaam, tenminste de mieren liepen verstoord weg en keken niet meer naar hun prooi om.
Ze kropen de grond in. ‘Zoo kroop m'n over-grootvader waarschijnlijk de grond in bij Rolduc-Kerkrade, toen er nog geen schachten waren, mieren zijn eigenlijk ook een soort mijnwerkers,’ vond Vader.
‘Ja, met dat verschil, dat wij iets uit de grond weghalen en de mieren er iets in brengen,’ antwoordde de sleeper, ‘en de mieren wonen beneden en wij Goddank nog niet.’
Hij stond op en er kroop een rilling over zijn rug.
‘Wat is Gods vrije natuur toch mooi.’ Hij rekte zich uit en stond met de armen wijd uitgespreid, alsof hij alles om zich heen wel zou willen omvatten. ‘Als ik, bij wijze van spreken, een minuut vrij heb, dan ben ik hier, al ben ik nog zoo moe; hier kunnen ze me vinden. Als jongen van een jaar of zes, ben ik eens verdwaald hier, maar ik was geen minuut bang. Ik kan me niet eens herinneren, of ik erge honger had. Onze hond heeft me toen gevonden, omdat m'n vader zaliger steeds geroepen had ‘zoek het kind.’
Opeens zat hij weer naast Vader. ‘En kan jij je nu voorstellen, Souren, waarom ik zoo de pest aan de mijn heb? Dat ik van de lucht daaronder misselijk word en de heele schicht maar naar m'n bosch verlang? Als ik hier ben, ben ik in een andere wereld, dan heb ik rust, voel ik mij veilig. Twee dingen, die ik onder de grond mis, daar word ik gejaagd en voel ik het gevaar om me heen.’
Vader zei niets, zat maar met een takje z'n schoenen te betikken, staarde voor zich uit.
‘Waarom kan een mensch toch niet zooals hij wil,’ zuchtte de sleeper, ‘waarom kan ik hier in de buurt geen goed betaald werk vinden? Ja, op de steenfabriek voor een paar gulden in de week, zooals m'n vader dat deed, maar daar kan tegenwoordig geen huisgezin meer van rondkomen. Ik
| |
| |
ben de broodverdiener thuis, voor m'n moeder en twee zusjes. Zoo moet ik de mijn wel in. Bah!’
Vader zweeg nog steeds, hij tuurde in de verte en herhaalde in zichzelf: ‘Waarom kan een mensch toch niet zooals hij wil.’ Hij dacht aan Kompeltje, die dat ook misschien zou zeggen en daar was hij, de bloedeigen vader, dan de oorzaak van, hij had voor Kompeltje gekozen, was dat in de haak? ‘Ach, je moest eens zien, Souren, hoe dat beukenbosch mooi kan zijn, als de bladeren uit komen; iedere dag, zoo in het begin Mei, zie je de knoppen openbarsten en komen die mooie lichtgroene bladeren te voorschijn, dag na dag, meer en meer. En de heele grond wordt dan bedekt met bruine schubben en rose blaadjes, die de bladeren de heele winter bedekt gehouden hebben. Het bosch is dan in eens heel anders, een nieuw dak en een nieuw vloerkleed.
Er is altijd wat anders te zien, de kaarsjes op de denneboomen, de paddestoelen in het najaar. Verveel ik je met mijn geklets, Souren?’
Vader schudde het hoofd. ‘In het geheel niet jongen, maar ik hoor wel, jij hoort in de mijn niet thuis.’
Geurts knikte.
‘Wat zou jij nou, als je het voor het kiezen had, voor een baan willen hebben?’
‘Opzichter in de bosschen hier, of desnoods houthakker, ik zou liever het mijnhout hier voor jullie klaar maken, dan dat ik het zelf kant en klaar beneden krijg. Maar dan spreekt dit weer.’ Hij maakte het bekende gebaar van geld tellen.
‘Of schoolmeester,’ voegde Vader er aan toe, ‘ik geloof, dat je daar wel een kop voor hebt. Dan had je genoeg vrije tijd om je bosschen in te gaan.’
‘Ach, dat weet je net zoo goed als ik, daar komt bij ons soort menschen niks van. Hoe eerder je van school bent, hoe beter. Al breng je maar een gulden in de week binnen, dat is al weer meegenomen. Mijn vader heeft zich dood moeten sappelen op de dakpannenfabriek, voor een hongerloontje. Jaren hebben m'n vader en moeder elkaar in hun armoede getroost met het gezegde: als onze Freek, dat ben ik, maar in de verdienste komt, dan zijn we er. Maar de ouwe baas heeft het niet meer mogen beleven.’
| |
| |
‘Ja ja, zoo gaat het,’ knikt Vader en zijn hand grijpt oudergewoonte naar zijn vestzakje, waar zijn klokje zat, maar dat ligt nu onder het puin, en zal wel zoo plat als een stuk papier zijn.
‘We mogen wel eens opstappen, geloof ik, ik moet nog een heel eind fietsen eer ik thuis ben, trek me eens op.’ En hij stak zijn kompel beide handen toe en met een ruk werd hij overeind getrokken.
Ze sloegen elkaar de dennenaalden van de kleeren en liepen nu zwijgend het bosch weer door, naar hun fietsen, die ze een eind verder tegen een paar boomen hadden laten staan. Ze kwamen door een dicht dennenbosch, waar het donker was en de dorre takken onder hun voeten knapten.
Vader keurde met kennersoog de stammen, of ze wel geschikt waren voor mijnhout. Hij vertelde, dat vroeger jaren alleen eikenhout gebruikt werd, maar tegenwoordig bijna alleen dit soort. Dit dennenhout kraakt en waarschuwt dus voor instortingen.
Toen stond Geurts stil. ‘Zeg Souren, kun jij je nou nooit losmaken van die vervloekte mijn? Daar straks toen de wind door de toppen der boomen ging, dacht je aan de koeltorens, bij de mieren dacht je aan de vroegere mijnen en nu keur je het hout of er wel stempels en bouwen van gemaakt kunnen worden. Zeg me liever eens, hoe het bosch je bevallen is?’ Vader keek een beetje beteuterd en het duurde even, eer er een antwoord kwam.
Hij vond het bosch mooi en was blij het gezien te hebben. Geurts schudde het hoofd. ‘Ik geloof het, Souren, maar toch weet ik zeker, dat jij niet gelukkig zou zijn in een andere omgeving dan de mijnstreek of in een ander vak dan dat van mijnwerker.’
‘Och, dat weet ik nog zoo net niet,’ vond Vader.
Maar Geurts bleef zijn hoofd schudden. ‘Je zal me nu wel heelemaal een schoolmeester vinden, maar ik zeg jou, dat het zoo is. Jouw kinderen zullen alleen in de mijn op hun plaats zijn en hun kinderen ook weer. Die zullen nergens anders aarden en wij die hier vandaan komen, zullen nooit in de mijn aarden. Dat is nu eenmaal zoo, daar verander je niets aan, en dat is misschien maar goed ook.’
| |
| |
Vrouw Geurts had thuis een heele koffietafel aangericht en Vader was niets te goed, of hij moest weer mee aanzitten. En hij vertelde van zijn vrouw en Geurts liet hem van zijn opsluiting vertellen. Het heele gezin had ademloos geluisterd en de moeder had een paar maal angstig naar haar Freek gekeken en gezegd, het een vreeselijk vak te vinden. Souren had toen gelachen en de sleeper had hartelijk meegelachen, om z'n moeder niet ongerust te maken. Achteraf had hij spijt, dat hij Souren had laten vertellen.
En toen Vader naar huis reed, verwerkte hij alles wat hij die dag gehoord en gezien had; Geurts had misschien gelijk, leden van een oude mijnwerkersstam aarden nergens anders. Dat zag je aan Kompeltje en Sjef had misschien een groote mond en kankerde graag, dat was nu eenmaal tegenwoordig de mode, maar als die beneden was, wist hij zijn mannetje te staan. Dat had hij wel links en rechts gehoord. En Sjef zou, als 't puntje bij 't paaltje kwam, geen ander vak willen.
In de verte zag hij de roode gloed van de mijn ‘Maurits’ tegen de laaghangende wolken schijnen en hij kon de verzoeking niet weerstaan, even naar Lutterade te rijden, zoo'n gelegenheid kwam voorloopig niet weer voor.
Hij wilde ook wel eens die modernste mijn zien. En op het zadel van zijn fiets staande, kon hij over een muur heen kijken en zag een schouwspel, zoo grootsch en van zoo'n schoonheid, dat hij tijd en uur vergat. Hij zag bij de cokesfabriek de hel rood gloeiende cokesmassa uit de retorten drukken en in een ijzeren bluschwagen storten. De vlammen weerkaatsten tegen de wolken en het enorme complex van de mijn werd hel verlicht. Het vuur werd weerkaatst in alle ruiten der gebouwen, het leek een geweldige brand.
Vader meende; zoo zou de hel er ook uitzien, die geweldige vuurgloed met daarover heen de witte en grauwe en vuilbruine rookmassa's, die door de gebouwen en pijpen schenen uitgebraakt te worden.
Heel langzaam zag Vader de plak cokes uit zijn gloeiende gevangenis kruipen, het bleef één groote fantastisch lichtende massa, maar dan viel zij onder krakend geweld in duizenden gloeiende stukken in de bluschwagen.
Nu ging die wagen rijden, maar nog was het vuur niet ver- | |
| |
minderd, het scheen nog even fel tot onder de bluschtoren toe. Maar daar stortten massa's water op die gloeiende cokes en het werd donker.
Vader zag boven uit de bluschtoren de spierwitte wolken stoom komen; maar dat was geen komen, want er werd zoo enorm veel stoom daar beneden ontwikkeld, dat deze daar boven door die smalle opening van de toren werd geduwd. Als dikke proppen watten werd de stoom daar boven uitgestooten.
En onder in de toren is de cokes klaar en moet alleen nog maar uitgezeefd worden om verkocht te kunnen worden.
De cokes, die belangrijke cokes, die voor 70% naar de hoogovens gaat en daar het ijzererts helpt omzetten in vloeibaar ijzer, de rest gaat voor huisbrand weg, hoofdzakelijk voor centrale verwarming.
Vader keek naar de lange batterij van de cokesfabriek, waar in honderden ovens de fijnkool 24 uur verhit en tot cokes gebakken wordt.
Vader zag een wagen voor de, nu leege, oven rijden om die weer met die fijne steenkool te vullen.
Hij keek naar de groote gashouder, die 100.000 kubieke meter gas kan bevatten en bedacht, dat wel 15 van die houders gevuld konden worden met het gas, dat per dag uit die gasovens kwam.
Een klein gedeelte slechts gaat voor de lichtgasvoorziening naar de steden in de mijnstreek en ook naar Eindhoven en Den Bosch zelfs.
Maar, Vader heeft dat bij Zwaans hooren vertellen, een groot gedeelte van het gas wordt gebruikt, om diezelfde cokesovens weer te verhitten. Het verhitten kost dus geen extra brandstof, brandt zoo'n oven eenmaal, dan gaat het gratis door.
Ook had Vader van het stikstofbindingsbedrijf hooren praten, en dat dit kunstmeststoffen produceerde, en dat dit bedrijf feitelijk niets met het eigenlijke mijnbedrijf te maken had, maar alleen opgericht was, om het vele gas te benutten, dat de cokesovens opleverden.
Vader dacht hierover niet verder na, hij was alweer geboeid door het uitstooten van de gloeiende cokesmassa's.
| |
| |
Maar hij zou met nog meer ontzag daar gestaan hebben, als hij zich er van bewust was geweest, dat de gassen die nu vrijkomen uit de steenkool, tenslotte afkomstig waren van planten en boomen van duizenden en duizenden jaren terug, lang en veilig bewaard in het diepste der aarde.
Dat dus feitelijk die vroegere planten nu nog meehelpen om weer nieuwe plantengroei op aarde mogelijk te maken, door kunstmest te helpen fabriceeren. En dat het gas, waaruit het waterstof in het stikstofbindingsbedrijf is onttrokken, weer dienst doet als stookgas om de compressoren te laten loopen, die voor de samengeperste lucht beneden zorgen, waarmede de afbouwhamers werken die weer nieuwe steenkool loshakken.
Vader was zich daar niet van bewust, maar wel wist hij heel secuur, dat hij op de muur leunde van het machtigste mijncomplex van de heele wereld, hier in het kleine Nederland, dat slechts een vlekje op de wereldkaart vormt. En dat uit deze machtige mijn per dag 12.000 kolenwagentjes ieder met 900 kilo kolen komen, dat zijn ongeveer 670 groote spoorwagens, dat moest je niet uitvlakken.
Vader huiverde. Het werd koud en hij dacht opeens met schrik aan het eind, dat hij nog moest rijden en wat ze thuis wel zouden denken.
In Lutterade op de Rijksweg was het soms zóó licht, dat Vader een cent op de weg had kunnen zien liggen, zoo ver straalde de vuurgloed van de cokes-ovens door.
Vader was nu nog trotscher dan ooit op z'n mijnwerkersvak en was blij, dat hij een van de 30.000 mijnwerkers was.
En hij nam zich voor, dat, als Kompeltje nog anders wilde, hij de mijn in zou mogen. Ja, Kompeltje mocht ook mijnwerker worden. Alleen wist Vader nog niet, hoe hij z'n draai moest maken, maar dat zou vanzelf wel komen, dat had ook nog alle tijd.
De woorden van Geurts den sleeper kwamen hem weer in de gedachten; ‘Jouw kinderen zullen alleen in de mijn op hun plaats zijn.’
En toen hij Heerlen naderde, en de hoogste schoorsteen van ons land zag, en naar die 130 meter hooge reus opkeek, die daar zoo onbewogen stond met z'n roode lichtjes om zich
| |
| |
heen, als robijnen ringen, toen kwam Vader tot het besef dat het bosch niets was, vergeleken bij al dat grootsche van de mijncomplexen.
Ieder mensch heeft zijn eigen aard, en men kon Vader zijn voorkeur niet kwalijk nemen, integendeel!
Moeder had die avond met angstig hart zitten wachten. Nu was Vader niet in de mijn, maar kon toch best een ongeluk gekregen hebben.
Ze had Kompeltje naar 't café ‘De Kruisberg’ gestuurd om heel stiekum te kijken, of Vader daar soms zat.
Als Vader maar geen borrel te veel had gedronken. Hij was maar één keer, zoolang ze getrouwd geweest waren, dronken thuis gekomen, toen hij op een begrafenis geweest was. 't Was in het begin van hun trouwen, en Vader had toen gezegd; ‘Dat gebeurt me geen tweede keer meer’, en het was ook geen tweede keer gebeurd.
Maar nu, je kon toch nooit weten, wie Vader tegengekomen was daar in Echt en dan dat heele eind nog terug. 't Was eigenlijk onverantwoordelijk.
Moeder herademde, toen ze hem achter in het schuurtje de fiets hoorde wegzetten, ze luisterde ingespannen naar z'n voetstappen.
En toen hij het kamertje binnen kwam, keek ze naar zijn oogen, daaraan kon ze direct zien, of Vader wat op had, al waren het maar een paar borrels. Maar Vader had geen ‘Zondagsche’ oogen. Hij verklaarde, dat hij een fijne dag gehad had. Hij vertelde, hoe ze hem ontvangen hadden daar in Echt en hij stuurde Kompeltje naar 't schuurtje om het pakje brood van de fiets te halen, anders gingen de muizen er aan.
Moeder wilde natuurlijk weten, wat hij gegeten had, en hoe het er daar uitzag. En Vader keek Moeder glimlachend aan, hij wist het zich niet meer te herinneren, hij had lekker gegeten, spinazie geloofde hij.
Hij was in tijden niet zoo vroolijk geweest, hij schoof z'n sloffen aan, slurpte een bak koffie, nestelde zich behagelijk in z'n luie stoel en verklaarde blij te zijn, dat hij weer thuis was.
Er was een stemming, die lang gemist was.
| |
| |
‘En was het bosch mooi?’ vroeg Sjef, die van zijn collega sleeper gehoord had, dat z'n vader heelemaal naar Echt zou gaan om een bosch te zien.
‘Ja, heel mooi, maar ik heb de “Maurits” gezien, jongens en daarom ben ik zoo laat, maar dat is de moeite waard hoor. Wat is me dat een bedrijf, zóó had ik het me niet voorgesteld. Ze waren aan het cokes blusschen en het was al knap donker, dus kwam dat vuur mooi tot zijn recht. 't Was mooier dan de mooiste illuminatie, en dan die gasfakkels en die duizenden lichtjes op het terrein.’
Bij het woord ‘jongens’ had Kompeltje verrast opgekeken, Vader had het dus ook tegen hem.
‘Wat stoken ze nu eigenlijk in die cokesovens?’ vroeg Kompeltje.
‘Alleen fijnkool, die vroeger waardeloos was, omdat geen enkele industrie bijna, ze kon verwerken. Nu maken ze er bij ons eierkolen en briketten van door die fijnkool met teer te vermengen. Dat kan, omdat bij ons alleen magere kool gedolven wordt die voor huisbrand geschikt is. Op de “Maurits”, “Emma” en de “Hendrik” worden vetkolen gevonden, en die zijn ongeschikt voor de kachels en kunnen alleen voor de fabrieken gebruikt worden.
De fijnkool die daar uit de wasscherij komt, zou dus geen waarde hebben, als er geen cokesfabriek was. En nu halen ze alles uit die fijnkool en heeft ze juist heel veel waarde.’ ‘Link bekeken,’ vond Sjef.
En ze zaten nog een uurtje te praten, waarbij Kompeltje met gespitste ooren te luisteren zat en zich in het gesprek niet meer dorst te mengen uit schrik op te vallen en naar bed gejaagd te worden.
Moeder trakteerde nog op melkchocolade en een beschuit, waarschijnlijk ter eere van het feest, dat Vader veilig en brandschoon thuis gekomen was. Het was in alle opzichten een prettige avond, zooals er in lang geen meer geweest was. ‘Denk om jullie avondgebed!’ riep Vader hen als gewoonlijk na, toen beide jongens naar boven gingen om te slapen, maar zijn stem klonk niet zoo brommerig als anders.
|
|