Huis aan huis schelde ik aan en bood mijn potloodglans te koop aan.
Na vijf uur werkens had ik... drie doosjes verkocht. Ik spaar u 't verhaal van de zeer ontmoedigende ervaringen. Vaak deed men de deur niet eens open. Velen keken een oogenblik nieuwsgierig naar mijn ijzeren plaatje, waarop het schitterend resultaat van mijn kachelglans zoo duidelijk was voorgesteld en zeiden dan: ‘Wij koopen het bij den kruidenier’; of: ‘Wij hebben geëmailleerde kachels,’ of een dergelijke uitvlucht.
Bij één huis, toen een juffrouw mij zeide, dat ze 't bij den kruidenier kocht, zeide ik:
‘Maar juffrouw, ik verkoop het goedkooper dan in den winkel. Daar kost het zes cent en ik geef 't u voor een stuiver...’
De juffrouw bleef even talmen, kierde de deur een beetje verder open...
‘Een cent goedkooper,’ zei 'k nogmaals zeer ernstig en nadrukkelijk.
Zij nam een doosje aan, haalde haar portemonnaie uit den zak en gaf mij vijf cent.
Zuinigheid der Hollandsche huisvrouw, ditmaal heb ik u bespot. Ik weet wel, dat zuinigheid en een dubbeltje in 't spreekwoord elkaar kennen. Maar wanneer men in een huis woont met vier groote ramen aan de straat, een bordes, een marmeren gang...... ai spaarzaamheid, nu vat ik de ironie van den man, die een varken als spaarpot uitvond!
Het tweede doosje sleet ik aan een dienstmeisje, dat het aannam met de korzelige drift van een veelgeplaagd mensch.
‘Nou, geef maar op. Maar 'k gooi het je eigenlijk net zoo lief naar je kop, met dat gebel aan de deur...’
Vóórdat ze mij vijf cent gaf, opende zij het doosje, om te zien of er wel inzat, wat ik had gezegd.
Het derde doosje verkocht ik aan een dienstbode van gevorderden leeftijd met een kornet op en rood haar.
‘'k Heb het niet noodig, mannetje,’ zei ze zacht en medelijdend.
‘'t Is zoo uitstekend, juffrouw. Kijkt u eens wat een glans!’
En ik liet haar 't ijzeren plaatje zien.
‘Nou mannetje, noodig heb ik 't niet. Maar ik zal het koopen, omdat jij zoo graag vijf centen hebt hoor...’
--------------------
Geachte theoretici en geëerde collega's in de pers, die in uw Haagsche Brieven zoo klaagt over den last van de venters en 't bedelvolk aan de deur, klachte aandoenelijk die opbrengt meer dan vijf cent per regel, ik erken, dat het gebel aan de deur een groote last is.
Maar zie, als de slager gebeld heeft voor 't vleesch, de kruidenier voor de koloniale waren, de bakker voor het brood, de confiseur voor de snoeperij voor 't avondfeestje, de fruitman, de melkboer, de vischhandelaar, de boterhandelaar, de eierenboer en de kippenboer, de man van de diaconie-collecte, de kar met vuurmakers, de scharenslijper,