‘Daar bedoelt u mij mee?’
‘Eerlijk gesproken... ja. Waarom geef je je toestemming niet... Waarom laat je ze niet trouwen?...’
‘Daar zeit-u opeens zoowat...’
‘Ik zweer u, als ik morgen voor mijn Molly zoo'n partij vond als Fresco, zou ik haar ja geven... met pleizier...’
Vlissingen trok even zijn mond terzij, denkend aan 't verhaal van de geweigerde goede partijen.
‘Die Fresco is knapper geweest dan wij allemaal met elkaar geweten hebben... Hebt u 't Handelsblad gelezen?’
s‘Ik houd alleen ‘De Tijd’.
‘Lees dan eens hier... lees dat artikel eens...’
De Leeuw reikte Vlissingen de courant over met het artikel over Fresco naar buiten gevouwen. Vlissingen las het, langzaam en moeielijk, terwijl De Leeuw in spanning wachtte.
‘Weet je wat ik je zou raden... Ik zou ze maar eens terugschrijven... en ze laten trouwen... en ze in genade aannemen...’
Vlissingen knikte wijs. Hij had de brieven van Treesje niet heelemaal vertrouwd. Maar nu de couranten er toch óók over schreven... nu het daar gedrukt stond... nu kon het toch wel eens de waarheid zijn.
‘Je zou zeggen hè. Zoo'n rare kerel... Wie had dat nou achter 'm gezocht...’
‘Ik heb altijd geweten, dat er wat groots in dien man zat,’ beweerde De Leeuw.
Hij was vriendschappelijk weggegaan, peinzende over zijn eigen dochters. Molly was toch eigenlijk een ‘schlemielte’. Zoo'n knappe, mooie vrouw zou haar leven ‘ verschwartzen’ moeten in zoo'n hol van een winkel. Ze had het er nog betrekkelijk goed, maar dat was toch geen leven, ondergeschikt te zijn, van den morgen tot den avond de onderdanige dienares te spelen.
Het ongeluk scheen hem te willen, hem en zijn kinderen.