Dramatische werken. Medea. De bron der jeugd. De gijzelaars
(1913)–Bernard Canter– Auteursrecht onbekend
[pagina 181]
| |
Eerste tooneel.Jolly Joker. Schoppen Zeven. Later Schoppen Tien.
SCHOPPEN ZEVEN
Heb ik gedroomd? Ja, 'k heb gedroomd, mijn maag
Vertelt mij, dat dit leven werklijk is,
En is zij niet het wáárste deel des lichaams?
Zij, sterkste drijfkracht van het menschlijk handlen,
Niet als de hersens laat zij zich insussen,
Niet als het hart, door een gevoel beheerschen,
Niet als de ledematen, door wil dwingen,
Zij, nuchter, eischt haar deel, schuldeischeres,
Die men bij doodstraf daaglijks moet voldoen,
Ik droomde - en het was een schoone droom,
Mijn heele jeugd heb ik nogmaals herleefd,
Mijn jeugd, die ik zoolang al heb betreurd,
Maar nu, ik treur niet langer, was 'k niet wijs,
Ik zie nu dat ik wijzer niet kon zijn,
't Verleden blijv' verleen, het heden heden,
Wie dom was worde wijs, toekomst baart rozen.
JOKER
Ben jij het man?
| |
[pagina 182]
| |
SCHOPPEN ZEVEN
Een man ben ik mevrouw,
En 'k ben zelfs het man, zoo ben 'k afgeleefd.
JOKER
Ja, ik herken je aan je zure grappen,
Maar wees niet bang, ik heet je daarvoor dank,
Hier neem het goudstuk, waar 'k je eens mee plaagde,
Want door jou weet ik, dat ik niet meer droom,
SCHOPPEN ZEVEN
U droomde ook?
JOKER
Jij ook? Wat droomde je?
SCHOPPEN ZEVEN
Ik droomde, dat ik weder jongling was,
En 'k deed niets anders dan zeer domme dingen,
Zooals men dat in jeugd vaak pleegt te doen.
JOKER
En ik, ik droomde juist hetzelfde man,
Daar is hier in het slot iets niet zeer pluis,
Want alle lieden schijnen omgetooverd.
SCHOPPEN TIEN
Mijn goede menschen 'k bid u maar één woordje,
Zeg mij, is dit hier werklijk 's konings slot?
SCHOPPEN ZEVEN
Ja man, en al het andre was maar droom!
| |
[pagina 183]
| |
SCHOPPEN TIEN
Hoe weet je dat ik droomde?
SCHOPPEN ZEVEN
Wel ik weet
Zelfs wat je droomde, dat is nog wat sterker!
SCHOPPEN TIEN
'k Geloof ik droom nu nog, ik leef in wondren,
Zeg mij één ding, is hier niet een oud heer,
Een toovernaar, die menschen jeugdig maakt?
JOKER
Hij heeft den spijker op den kop geraakt.
Wij zijn de offers van een toovernaar.
SCHOPPEN ZEVEN
Nu u het zegt, wordt het mij ook hier klaar,
Komt mee, laat ons dien wonderdoener zoeken.
Ik ben niet boos, zijn scherts vergeef ik graag.
Want gister was 'k een ander dan vandaag,
'k Verlang niet meer om nogmaals jong te wezen.
Want met de uren keeren onze kuren.
Doch om de toekomst uit een beter heden.
Te doen groeien, wil ik voortaan niet meer beedlen.
Maar werken, arbeid is tol van 't geluk,
Al wie niet werkt, die komt eens in den druk.
SCHOPPEN TIEN
Vriend, ata mij toe, dat 'k met u werken ga.
Wellicht brengt arbeid ook vergetelheid.
| |
[pagina 184]
| |
JOLLY JOKER
Straks moordenaar en bedelaar en nu,
Twee uitgezochte gentlemen, mijn heeren,
Een arme zotskap, die eens liefde derfde,
Vraagt u de derde in uw bond te zijn.
Wat háár ontbrak, dat wil zij andren geven.
SCHOPPEN TIEN
Mevrouw, dat heet ik eerst een heilig leven
(biedt haar den arm)
SCHOPPEN ZEVEN
Haak in, je wordt de bruid van Schoppen Zeven!
(Alle drie gearmd af)
| |
Tweede TooneelRuitenheer. Ruitenvrouw.
RUITENHEER
Mijn lieve vrouw, ik moet je wat bekennen.
RUITENVROUW
Mijn lieve man, ook ik heb wat op 't hart.
RUITENHEER
Ik heb vannacht gedroomd van onze jeugd.
RUITENVROUW
Zoo ik, mijn allerliefste, brave man.
RUITENHEER
Dat was de toon, lieve herinnering,
Ik bid je, zeg die woorden nog eenmaal.
| |
[pagina 185]
| |
RUITENVROUW
Mijn allerliefste brave man, ik weet,
Ik ben in het verloop des tijds niet steeds.
Geweest zoo je mij je hebt voorgesteld,
Toen wij in jeugd elkander echt beminden,
En 's avonds koosden onder 't loof der linden.
RUITENHEER
Neen, lieve vrouw, de schuld lag meer aan mij,
Maar voortaan wijk ik niet meer van je zij,
De dure eeden, waarmee 'k eens je trouwde,
Die zal ik voortaan liefdevol gaan houden.
RUITENVROUW
Zoo ik, mijn allerliefste, brave man.
RUITENHEER
Wat niet zoo'n droom een mensch verandren kan.
| |
Derde Tooneel.Schoppenheer. Schoppenvrouw,
SCHOPPENHEER
Ik weet niet, wat mij heden heeft bevangen,
'k Ruik lindebloesem en hoor vogelzangen,
En 'k zie jou lieve vrouw omstraald van jeugd.
SCHOPPENVROUW
En ik zie jou als held vol moed en deugd.
SCHOPPENHEER
Hoe liefste blijft het schamper lachen uit?
| |
[pagina 186]
| |
Heb 'k niet in droom alleen je weergevonden,
Maar is dit alles zoete werklijkheid?
SCHOPPENVROUW
Zoet is de werklijkheid op onze jaren,
Wanneer twee menschen elkaars hart hervinden,
En voortaan blijven elkaars trouwste vrinden.
| |
Vierde TooneelKoning. Koningin.
KONING
Mij was het vaak, wanneer ik schreed met schepter,
De kroon op 't hoofd, 's rijks appel in de hand,
Terwijl het volk van alle kanten juichte,
Dat 'k in een loozen droom slechts koning was,
In waarheid maar een arme sterveling,
Afhankelijk van den wil eens hoogen Gods.
Maar nu, die droom van purper, hermelijn,
Schijnt mij een tastbre werklijkheid te zijn,
Bij 't geen ik thans beleef - zeg mij, dat 'k waak.
KONINGIN
Neen - zeg dat mij - of laat ons droomen blijven,
Want wel was het een zoete droom, dien 'k had!
KONING
Hadt gij een droom, juist zooals ik wellieve?
KONINGIN
Gij deeldet waarlijk in mijn droom, mijn liefste,
Ik zag u, zooals ik in jeugd u kende,
| |
[pagina 187]
| |
Toen gij als prins dees ring stak aan mijn vinger.
KONING
Dees ring - en dezen ring gaaft gij mij toen.
KONINGIN
Mij schijnt, wij droomden elk een zelfden droom.
KONING
Gij waart ook in mijn droom vol jeugd en liefde,
En bij 't ontwaken was 'k geroerd tot tranen,
Mijn lieve vrouw, wanneer ooit een hard woord,
Zijn schaduw wierp op liefde, die 'k eens zwoer,
Dan bid ik u, vergeef mij allerliefste,
En neem als boete mijn belofte aan.
Dat ik weer zijn zal, die ik was, voortaan.
KONINGIN
Mocht ik gemaal ooit door een bits gedrag,
Of door het wederstreven van uw wil,
Dat harde woord u hebben uitgelokt,
Dan bid ik dat de toekomst en het heden,
U toonen, dat ik bitter heb geleden,
En nu u 't leven maken wil tot droom,
Van liefde, goedheid en van zelfbetoom.
| |
Zesde TooneelVorigen. Jolly Joker, later Magiër, Banco, Cartolina.
SCHOPPEN TIEN
Wij hebben hem ontdekt, hier komt hij aan,
Daar is de toovernaar uit 't morgenland,
| |
[pagina 188]
| |
Die ons hier allen jeugd herleven deed,
Ik smeek u Majesteit, wees goedertieren,
Het is een heilig man, die ons bekeerde,
En door den droom, ons 't leven minnen leerde.
KONING
Gegroet eerwaarde Heer, wat wondre kracht,
Bezit gij, dat gij 't droomenrijk beheerscht,
't Rijk, waar de sterkste koning machtloos is,
Ik buig voor u, want gij zijt meer dan ik.
MAGIËR
Wellicht mijn koning zegt herinnring u,
Dat gij mij gaaft uw woord, vervulde ik,
Uw wenschen, gij zoudt mijne wensch vervullen,
En Banco toestaan Cartolien te huwen,
Hier ben ik Majesteit, kan 't paar nu naadren?
KONING
Wat wenscht gij allerliefste gemalin,
Wel heeft hij 's konings woord, waar meer nog geldt,
Het woord, dat eens als prins 'k u heb gegeven,
En dat de koning wenscht gestand te doen,
Uw wenschen, zei ik, zouden zijn mijn willen.
KONINGIN
Ik antwoordde, uw willen zij mijn wensch,
Mijn wensch is, 's konings wil zij aller wet,
Maar 's konings wil zij thans het heil des staats,
En daar dit heil hem bovenal moet gaan,
Zoo smeek ik den geliefden echtgenoot,
Dat hij des konings opperst heil bedenke,
| |
[pagina 189]
| |
Hij neme Banco in genade aan,
Vergeve Cartolien d'ontuchtge vlucht,
Zij blijv' aan mijne zorgen toevertrouwd.
Van heden zullen beiden zijn gescheiden,
Maar Sire, ons zal deze scheiding binden.
KONING
Geliefde, zie hoe weinig leerd'u droom.
KONINGIN
Neen koning, maar laat droomen, droomen blijven,
De werkelijkheid blijve werklijkheid,
Blijv' alles zoo zich zelf, een prins, een prins,
Met prinsenplichten ook in liefdes stond,
En vondelinge blijve vondeling.
MAGIËR
O God, hoe straft gij mij door dezen mond,
Ziedaar o mensch, wanneer uw klein verstand,
Den Goddelijken gang verhaasten wil,
Niet weet, dat deemoed zich door dulden uit.
KONING
'k Begrijp u niet, verklaar uw duistre woorden.
MAGIËR
O Koning, 'k volgde dertien jaar de ster,
Die mij tot 't allerhoogst geluk zou leiden,
Maar zie, het toppunt van 't geluk nabij,
Was 'k zwak, mistrouwde die zoo vast mij voerde,
Deed een gelofte en die bindt mij thans,
Te zwijgen, waar één woord geluk kon brengen,
| |
[pagina 190]
| |
Geluk aan u, aan mij, aan gindsch jong paar,
En ook geluk aan deze trotsche vrouw.
KONINGIN
Eén woord! Aan één woord hangt ons aller heil?
Noem mij dat woord, ik brand om dat te weten.
MAGIËR
En ik brand om dat brandend woord te uiten,
Dat op mijn ziel ligt en haar schrijnend zengt,
Maar eenmaal was ik zwak, verschopte 't heil,
De wijze zondigt niet een tweede maal.
KONINGIN
Dat woord, ik wil, dat gij dat woord mij zegt,
Mijn koning, eisch, dat hij dat woord nu uit.
KONING
Mijn gast, eerwaarde grijsaard, hoor mij smeeken,
Een koning smeekt u om dat won'dre woord.
MAGIËR
Een hoogre koning legt mij 't zwijgen op!
BANCO
O grijsaard, eens bad ik u niet te spreken,
Omdat ik vreesde, dat u 't leed kon brengen,
Maar nu, zoo 't leed doet, ach heb medelijden!
MAGIËR
Ik ween mijn zoon, maar weenend moet ik zwijgen.
| |
[pagina 191]
| |
CARTOLINA
Eens heb ik u beloofd, ik zou u troosten,
Wanneer om mijnentwil u leed ervoer,
Welnu, al heb ik dan geen vorstlijk bloed,
Als gindsche vrouw, die haar gelofte brak,
Ik doe als gij gestand, wat ik beloofde,
Kom leg dat moede hoofd op mijnen arm,
Laat mij de tranen uit uw oogen wisschen,
O eenzaam grijsaard houd, dat woord voor u,
Want geen geluk is duurzaam dat moet steunen.
Op 't ongeluk des andren, daarom kom,
Volg gij uw ster, en ik - ik wil u volgen,
Een vondling en een zwerver hooren saam,
Wees gij mijn vader, ik ben dan uw dochter!
MAGIËR
Heb dank, o ster!
KONINGIN
Het woord, ik wensch het woord....
Wat gij dan eischen wilt, het zij het uwe,
Het woord o grijsaard, zeg het woord, het woord!
MAGIËR
O Hemel, dank dat gij mij hebt verhoord.
KONINGIN
Het woord, zie grijsaard, 'k lig aan uwe voeten,
Ik smeek u in het stof, zeg mij het woord.
MAGIËR
O vrouw, zoo even is het woord gesproken,
| |
[pagina 192]
| |
En zoo gij 't niet verstond, smeek niet tot mij,
Maar vraag het haar, dat liefdesmond 't herhale,
Want liefde vindt, wat haat verborgen blijft.
(Hij wijst op Cartolina).
CARTOLINA
Wees gij mijn vader, ik ben dan uw dochter,
MAGIËR
Wees gij mijn dochter, ik zij dan uw vader,
Een vader, die 't geluk zijns kinds wel kent,
Mijn koning hoor, maar nu spreekt niet een smeekling,
Doch uws gelijke, want ook ik ben koning,
In 't verre morgenland ligt mijn groot rijk,
Dat eens een koning uit dees streek verwoestte,
Hij roofde mij het éénigst kind,
(tot Cartolina zich richtend)
mijn dochter,
'k Deed afstand van den troon, en zocht mijn ster,
Die mij tot hier geleidde, goede gids,
Daarboven, neem den dank des vaders aan,
Hij heeft zijn dochter eindelijk hervonden,
En kan getroost nu huiswaarts sterven gaan,
KONING
Maar dan is Cartolien van vorstlijk bloed,
KONINGIN
(tot Magiër)
Uw dochter koning, is mijn zoon dus waardig!
MAGIËR
O vrouw, niet door haar bloed werd zij prinses,
| |
[pagina 193]
| |
KONINGIN
Dus was 't weer beeldspraak, sluwe toovenaar?
MAGIËR
Prinses werd zij, toen z'als prinses zich toonde,
Hoe weinig was het koninklijke bloed,
Verheven, lag zijn waard' slechts in geboort,
De ware adel rust in 't hart alleen,
Wat liefde heiligt, dat is nooit gemeen,
Maar waar als hier bij mijn herwonnen dochter,
Des harten adel huwt geboorte adel,
Daar is der menschheid hoogste top bereikt,
(tot Banco)
Mijn zoon, zie hier mijn dochter, z' is prinses,
Van 't groote rijk waar ginds de zon opgaat,
Wees haar een trouwe echtgenoot en weet,
Der liefde steunsel heet standvastigheid,
Want zoo alleen brengt liefde ook geluk,
(tot den koning)
Mijn bondgenoot, het oosten huwe 't westen,
Zoo kome eeuwge vreê te langen leste!
KONING
Eén zij de menschheid in dit jonge paar,
En kome zoo al 't eedle tot elkaar.
KONINGIN
Vergeef, het woord was werklijkheid en droom,
Ik bid u grijsaard, zegen dezen bond,
(Magiër zegent Banco en Cartolina)
| |
[pagina 194]
| |
BANCO
(tot Cartolina)
Ik kus u liefste op uw eedlen mond,
CARTOLINA
Dit is niet werklijkheid, maar droomensstond,
KONING
Mijn kindren komt, volgt allen ons in 't slot,
En viert een feest, dat met al droomen spot!
BANCO
Hier vader ziet gij nog een drietal staan,
Een beedlaar, een misdadiger een zot,
Ik smeek u laat hen in de vreugde deelen!
(Hij wijst op Schoppen Zeven, Schoppen Tien en Jolly Joker)
KONING
't Geluk des konings kent als hoogste statie,
Vergeving na berouw, - déés schenk ik gratie,
Hem weer een goed, en Joker neem zijn hand,
En geve God in zotheid u verstand!
(Allen behalve de Magiër vroolijk in het Paleis af. Uit het paleis klinkt feestmuziek, de avond is gevallen, een ster verschijnt).
| |
Slottooneel.MAGIËR
Daar binnen zingt de jeugd, het nieuwe leven,
Vaartwel, geniet, mijn sterre zie ik sneven,
Zij deed haar plicht, de Magiër moet gaan,
| |
[pagina 195]
| |
Hem wenkt zij naar het verre Morgenland,
Voorwaarts mijn ster, ik zie den weg u wijzen,
Wat Gode wil, de menschen moeten prijzen,
Vaartwel, en weest gelukkig in uw lot,
Mijn ster wijst naar omhoog, ik kom mijn God.
(De ster gaat voor hem uit. Hij volgt haar. De muziek in het paleis vangt weer aan). Scherm.
Einde van het vierde en laatste bedrijf.
|
|