Handleiding tot de natuurlyke opvoeding of Robinson Crusoë, geschikt ten dienste der jeugd
(1780)–J.H. Campe– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Zevende avond.jan, klaas en willem trokken den volgenden avond, Vader by den arm en by den rok de deur uit. Op hun geroep, help! help! kwamen de overrigen ook toegeschoten, en dus wierd hy, zonder verdere omstandigheden, door allen voortgesleept.
vader.
Nu, waar wilt gy dan met my heenen, kleine geweldenaars?
jan.
Naar de grasplek onder den appelboom!
vader.
Wat moet ik daar doen?
klaas.
Van onzen robinson vertellen! och toe, och toe!
willem.
Och ja, van onzen robinson! Dan zult gy myn lieve zoete Vader weezen!
vader.
Dat is alles zeer wel; maar ik vrees, dat myn robinson u geen vermaak meer geeft!
jan.
Geen vermaak? Wie heeft dat gezegd?
vader.
Niemand. Maar zo ik niet mis heb, zag ik gisteren eenige van ulieden gaa- | |
[pagina 143]
| |
pen; en dat is immers het gewoonlyk teken, dat men zich verveelt.
willem.
ô Neen, vast en zeker niet! Dat kwam slechts daar van daan, dat wy zoveel gewerkt hadden in onzen tuin. Dat geloof ik wel, als men den geheelen achtermiddag gespit heeft, dan is het immers geen wonder, dat men een weinig vaak heeft!
klaas.
Vandaag hebben wy slechts gewied en de salaplanten begoten; nu zyn wy nog recht levendig.
charlotte.
Och ja, nu zyn wy nog recht levendig; zie maar, hoe ik nog springen kan!
vader.
Welaan, zo gy het dan wilt, zal ik het ook doen; doch gy moet my ook waarschouwen, als het u verveelt.
jan.
Vast en zeker! - Nu -
vader.
Dewyl de hette op robinsons eiland over dag byna onverdraaglyk was, vond hy zich verplicht voornaamelyk van den vroegen ochtend, en van den laaten avond gebruik te maaken, wanneer hy eenig werk wilde gedaan maaken. Hy stond dus nog voor zonnenopgang op, legde nieuw hout aan by zyn vuur, en at eene halve kokosnoot, die hy nog van gisteren over had. | |
[pagina 144]
| |
Vervolgens wilde hy een tweede stuk van zyn Lama aan het spit steeken; maar hy vond, dat het vleesch reeds bedorven was, door de groote hette. Dus moest hy den lust van vleesch te eeten, voor dien dag smooren. Toen hy zich gereed maakte, om den weg naar de kleiaarde in te slaan, en zyne weitasch omhing, vond hy nog in dezelve de aardappelen, die hy eergisteren op avontuur met zich naar huis genomen had. Hy kwam op de gedachte dezelve by zyn vuur in de heete asch te leggen, om te zien, wat 'er van komen zou, als zy gebraden wierden; en daarna vertrok hy. Hy werkte zó yverig, dat hy nog voor den middag zoveel steenen gevormd had, als hy dacht noodig te zyn, om den muur van zyne keuken te maaken. Dat gedaan hebbende, ging hy naar het strand, om eenige oesters te zoeken. Maar in de plaats van oesters, waarvan hy slechts hierendaar één' enkelen vond, zag hy daar, tot zyne overgroote blydschap, een' ander' voedsel, dat nog veel beter was dan oesters.
jan.
Eilieve wat was dat toch?
vader.
Het was een beest, dat hy, wel is waar, zelf nog nooit gegeten had, maar | |
[pagina 145]
| |
waarvan hy evenwel had hooren zeggen, dat deszelfs vleesch smaakelyk en gezond was.
jan.
Nu wat was het toch?
vader.
Eene schildpad, en wel van zulke aanmerkelyke grootte, als men hier te lande niet ligt te zien krygt. Zy kon wel honderd ponden haalen.
willem.
Heer! dat moet eene ontzaglyke schildpad geweest zyn! Maar zyn 'er wel zulke groote?
jan.
Daar zyn zelfs nog veel grooter! Hebt gy niet onthouden uit de reisbeschryving, die Vader ons voorgelezen heeft van de schildpadden, die door de luiden, welke eene reis rondom de aarde deeden, in de Zuidzee gevangen wierden? Welnu, die woogen immers drie honderd ponden.
willem.
Driehonderd ponden. Dat is evenwel ontzaglyk.
vader.
robinson nam de schildpad op zyne schouders, en sleepte dezelve met langzaame treden naar huis. Aldaar gekomen zynde, sloeg hy met zyne byl zolang op het onderste gedeelte van de schulp, tot zy eindelyk barstte. Daarna greep hy de schildpad, doodde dezelve, en sneed een goed stuk | |
[pagina 146]
| |
daar van af, om het te braaden. Dat stak hy aan 't spit, en door het yverig werken honger gekregen hebbende, wachtte hy met smarte, dat het gaar was. Terwyl hy het spit draaide, maalde hem de gedachten in 't hoofd, hoe hy met het overige vleesch van de schildpad handelen moest, om het voor bederf te bewaaren? Hetzelve in te zouten, doortoe ontbrak hem eene tobbe en zout.
charlotte.
Wat wil dat zeggen, inzouten?
vader.
Dat is vleesch, dat men gaarne bewaaren wil, in een tobbe of ander vaatwerk leggen, en veel zout daarop strooijen; heb je niet gezien, hoe Moeder voorleden winter het varkensvleesch inzoutte?
charlotte.
Oho, nu weet ik het al!
vader.
robinson voorzag met smart, dat zyne gantsche schoone schildpad, waarvan hy veertien dagen langer leeven kon, morgen al bedorven weezen zou, en evenwel zag hy geene kans, om dezelve in te zouten. Doch eensklaps schoot hem iets te binnen! De bovenste schulp der schildpadde was daartoe eene volmaakte bak. Deeze dacht hy, | |
[pagina 147]
| |
zal ik voor een tobbe gebruiken. Maar waarvandaan zal ik nu het zout neemen? - Och! Wat ben ik ook dom! zeide hy, en sloeg zich tegen het voorhoofd. Ik kan immers over het vleesch zeewater gieten, en dat zal, denk ik, byna zó goed zyn, als of het in de pekel lag. ô heerlyk! heerlyk! riep hy, en draaide van vreugde het spit noch ééns zó schielyk om als te vooren. Nu was het gebraad gaar. Och, zeide robinson met een' diepen zucht, na een lekker stukje van het gebraad met smaak gegeten te hebben, hoe gelukkig zou ik zyn, zo ik thans een stukje brood by dat vleesch had! Wat ben ik toch een domoor geweest in myne jeugd, dat ik niet wist te waardeeren, welk eene groote weldaad van God een stuk droog brood is! Toen moest men my telkens eerst boter daarby geeven, zelfs was ik somtyds nog niet eens daarmede te vrede, en moest nog kaas daarenboven hebben. Ach, wat was ik toen dwaas! Had ik tegenwoordig naar het zwarte roggenbrood, dat voor onze jagthonden gebakken wierd! Hoe gelukkig zou ik my achten! Terwyl hy dus met zichzelven sprak! begon hy te denken om de knollen, die hy | |
[pagina 148]
| |
deezen ochtend in de heete asch gelegd had. Ik zal evenwel zien, zeide hy, wat 'er van geworden is; en met een haalde hy 'er eene uit de asch. Welk eene nieuwe vreugd voor hem! De harde knol was thans zacht geworden, en toen hy die aan stukken brak, drong uit dezelve eene zó lieflyke geur in zyne neus, dat hy geen oogenblik in beraad stond, om in dezelve te byten. En welk een geluk, de smaak van deeze vrucht was zó aangenaam, zó aangenaam, als - nu wie helpt my eens, om eene vergelyking te maaken?
vriend B.
Zó aangenaam, als de smaak van een' aardappel!
vader.
Fraai! Dat is alles met één woord gezegd! Dus - de smaak van deezen gebraaden' aardappel was zó aangenaam, als de smaak van een' aardappel weezen kon; en robinson zag voorts tot zyne groote blydschap, dat deeze vrucht hem in de plaats van brood dienen kon. Hy deed dus wederom een maaltyd, die der pyne waerdig was. Daarna ging hy, wegens de brandende hette der zonne, een weinig leggen op zyn bed, om geduurende den | |
[pagina 149]
| |
tyd, dat hy niet werken kon, eenige overdenkingen te maaken. ‘Wat moet ik nu wel eerst doen?’ dacht hy. ‘De steenen dienen eerst door de zon hard gedroogd te worden, éér ik myn metselwerk beginnen kan. Daarom zal het best weezen, dat ik in dien tusschentyd op de jagt gaa, om een paar Lama's te dooden. - Maar, wat zal ik toch met al dat vleesch maaken? - Wel? als ik nu myne keuken zodanig bouwde, dat ik vleesch of iets anders daarin rooken kon? - Dat zou uitmuntend zyn!’ riep hy, rees met 'er haast van zyne legerstede op, en ging staan voor de plaats daar zyne keuken komen zou, om te overleggen, hoe hy dit oogmerk het best bereiken kon? Hy zag voorts, dat zulks zeer wel gaan kon. Immers hy behoefde slechts in de twee zymuuren, die hy opmetselen wilde, twee gaaten te maaken en een' grooten stok daar door te steeken. Dan kon hy zyn vleesch daaraan hangen, en de rookkamer was klaar! Het hoofd draaide hem byna van vreugde, over deezen nieuwen gelukkigen inval. Wat zou hy niet wel hebben willen geeven, dat zyne steenen al hard genoeg geweest waren, | |
[pagina 150]
| |
om terstond de handen aan dat gewigtig werk te slaan! Doch wat zou hy doen? Hy moest besluiten, te wachten, tot de zon de steenen genoeg gebakken had. Maar wat zou hy nu deezen middag beginnen' - Dit nadenkende, kreeg hy een' nieuwen inval, die allen de overigen, welken hy tot hiertoe had gehad, in fraaiheid verre te boven ging. Hy stond verbaasd over zyne eigene domheid, dat hem zulks niet al éér ingevallen was.
jan.
Eilieve wat was dan die fraaije inval?
vader.
Dit was het voorneemen van zich tot zyn gezelschap, en tot zyn onderhoud eenige huislyke dieren op te zoeken!
willem.
Oho, vast van de Lama's?
vader.
Wel geraden! Andere beesten had hy immers tot nog toe niet gezien. Daar deeze Lama's zó tam scheenen te zyn, twyfelde hy geenszins, of het zou hem gelukken, eenige derzelven levendig te vangen.
willem.
ô! Dat is allerliefst! Ik zou wel wat willen geeven, dat ik by hem was, om 'er voor my ook één te vangen!
vader.
Maar hoe zou jy doen, lieve willem? Zó tam zullen zy vast niet | |
[pagina 151]
| |
weezen, dat men die met de handen grypen kan.
willem.
Eilieve, hoe wilde robinson dan doen?
vader.
Dat was nu juist het geval, hetwelk hy thans in eene rype en bedaarde overweeging nam. - Doch de mensch behoeft slechts een werk, dat op zich zelf niet onmooglyk is, recht in ernst en by aanhoudendheid te willen, en dan zal het niet boven het bereik van zyn verstand en van zyne naarstigheid zyn. Zó groot en menigvuldig zyn de vermogens, waarmede de goedertieren Maaker van 't Heelal ons begiftigd heeft! Onthoud dat, myne waarde vrienden, en wanhoopt nimmer aan een' gewenschten uitslag van eenig zwaar werk hoegenaamd, indien gy slechts vast besloten hebt, niet te nusten vóór dat gy hetzelve voltooid zult hebben! Aanhoudende yver en naarstigheid, rype en onafgebrokene overweeging en standvastige moed, hebben alreeds veele dingen volvoerd, die men te vooren voor onmooglyk hield. Laat u dus nooit door de zwaarigheden, die gy by een werk ontmoet, van hetzelve afschrikken; maar denkt telkens, dat men by den uitkomst des te meer | |
[pagina 152]
| |
vreugd geniet, naarmaate het werk, dat men volvoerd heeft, grooter moeite gekost heeft! Onzen robinson gelukte het ook welhaast, een middel uit te vindeu, om de Lama's levendig te vangen.
jan.
Eilieve!
vader.
Hy besloot een touw te draaijen met eene lits, om een' strik daarvan te maaken. Daarmede zou hy achter een' boom gaan schuilen, en het eerste Lama, dat dicht genoeg by hem kwam, den strik om den hals werpen. Met dat oogmerk draaide hy een vry sterk touw; en in eenige uuren was touw en strik klaar. Hy beproefde verscheide keeren of hy denzelven gemakkelyk toehaalen kon: en het ging naar wensch. De plaats, daar de Lama's naar de beek kwamen, wat afgelegen zynde; en hy niet weetende, of die beesten ook 's avonds daar komen zouden, vermits hy die onlangs omtrent den middag daar gezien had; stelde hy zyne jagt tot den volgenden morgen uit, en maakte in dien tusschentyd de noodige schikkingen tot zyne reis. Dat is, hy liep naar de plaats, daar de aardappelen groeiden, en haalde eene geheele | |
[pagina 153]
| |
weitasch vol. Een gedeelte daarvan legde hy wederom in de heete asch, om die te braaden, en de overigen bragt hy in een' hoek van zyn hol, om die voor de volgende dagen te bewaaren. Voorts sneed hy een goed stuk van zyne schildpad, voor deezen avond en voor morgen, en goot over hetgeen overbleef versch, zeewater, het welk hy ten dien einde mede gebragt had. Dat gedaan hebbende, ging hy een gat graaven in den grond, om hem vooreerst tot een' kelder te dienen. Daarin zette hy de schulp van de schildpad met het pekelvleesch, legde het afgesneden stuk gebraad daarby, tot den avond, en dekte de opening van het gat met groene takken. Den overigen tyd van den namiddag besteedde hy tot vervrolyking van zyn gemoed door eene vermaakelyke wandeling langs den oever der zee, waarvandaan een zachte ooste wind waaide, die de heete lucht een weinig verkoelde. Zyne oogen vergastten zich op het gezicht van den onmeetbaaren Oceaan, die slechts door kleine kabbelende golven gerimpeld wierd. Hy zag vol verlangen naar die hemelstreek, waar onder zyn geliefd vaderland gelegen was, en eene angstige; traan | |
[pagina 154]
| |
rolde ongevoelig over zyne wangen, wanneer de gedachte aan zyne dierbaare Ouders in zyn gemoed levendig wierde. ‘Hoe of zy tegenwoordig vaaren, myne arme bekommerde Ouders?’ riep hy en wrong, onder het storten van een' vloed van traanen, zyne handen! ‘Indien zy de bittere smart, hen door my aangedaan, niet met de dood bekocht hebben, helaas! hoe naar zal dan elke dag voor hen verloopen! Hoe zullen zy veeläl zuchten en kermen, omdat zy nu in 't geheel geen kind meer hebben; omdat hunne laatste, van hen zó teder beminde Zoon, hen verraden en voor altoos verlaten heeft! Och waarde liefderyke Vader! Och myne tedergeliefde Moeder, vergeeft, och vergeeft het uwen armen ongelukkigen Zoon, dat hy u zo groote smart heeft aangedaan! En gy myn hemelsche - en tegenwoordig myn eenigste Vader, gy die alleen omtrent my zyt, myne eenigste hulp en myn eenigste beschermer, - (hier viel hy biddende op zyne kniën,) - ô myn Schepper, stort uwe beste zegeningen, stort alle de vreugden, die gy voor my geschikt had, en die ik my zelven onwaerdig gemaakt heb; - | |
[pagina 155]
| |
stort die allen uit op myne geliefde, door my zó sterk beleedigde Ouders, om hen het uitgestaan leed te vergoeden. Gewillig, och! gewillig wil ik zelf alles ondergaan, dat uwe hoogste wysheid en liefde raadzaam oordeelen zal, tot myne beterschap nog verder over my te beschikken: zo maar myne arme, myne schuldelooze Ouders gelukkig zyn!’ Hy bleef nog een' tydlang op zyne kniën leggen, en zag met stille smart en met oogen vol traanen naar den hemel. Eindelyk rees hy op, en sneed met zyn steenen mes op den naasten boom de geliefde naamen van zyne Ouders. Boven dezelven sneed hy de woorden: God zegen u! en onderaan schreef hy: bid om vergiffenis voor uwen ontaarden Zoon! Daarna kuste hy de gesneden naamen met heete lippen, en besproeide die met zyne traanen. In 't vervolg sneed hy de zelfde dierbaare naamen met de zelfde woorden op veele boomen in anderen streeken des eilands, en gewoonlyk ging hy naderhand by een' van deeze boomen zyn gebed doen, waarin hy nooit vergat zyne Ouders indachtig te weezen.
willem.
ô Nu is hy immers een zeer goed mensch! | |
[pagina 156]
| |
vader.
Hy is tegenwoordig op den besten weg, om een goed mensch te worden; en dat heeft hy te danken aan Gods wyze voorzienigheid, die hem hier gebragt had.
willem.
Nu kon hem God ook wel verlossen, en hem naar zyne Ouders doen wederkeeren!
vader.
God die alle toekomende dingen voorziet, kent het best, wat goed voor hem is, en volgens deeze kennis zal hy ook vast zyn lot bepaalen. Wel is waar, robinson is, menschelyker wyze te oordeelen, tegenwoordig op den besten weg van eene dagelyks toeneemende verbetering; doch wie weet, wat van hem worden kon, indien hy nu reeds uit zyn eiland verlost en weder tot zyne Ouders gebragt wierd! Hoe ligt vervalt een mensch weder tot zyne voorige ondeugden! Daarom ô Kinderen: Die staat, zie toe, dat hy niet valle! Terwyl robinson dus op het strand wandelde, kreeg hy in zyn hoofd, dat hy niet kwalyk zou doen, als hy zich eens ging baaden. Hy trok dus zyne kleederen uit; maar, hemel! hoe ontstelde hy, toen hy zag, in welk een toestand zyn hembd was, het eenigste dat hy had! Nademaal hy hetzelve in eene | |
[pagina 157]
| |
zodanige heete luchtstreek reeds langen tyd altoos aan het lyf had, kon men naauwlyks meer zien, dat het linnen voor deezen wit geweest was. Hy ging derhalven, éér hy zelf zich baadde, het hembd wasschen, zo goed hy kon; daarna ging hy hetzelve aan een' boom ophangen, en sprong in 't water. Hy had in zyne jonge jaaren leeren zwemmen. Hy vermaakte zich dus met te zwemmen van de plaats, daar hy in 't water gesprongen was, naar eene smalle strook lands, die verre in de zee uitstak, en daar hy tot nogtoe niet gekomen was. Ook deeze inval van onzen robinson was zeer gelukkig. Hy vond, dat deeze strook lands ten tyde van den vloed onder water was, en dat naderhand, de tyd der ebbe daar zynde, eene groote menigte schildpadden, oesters en mosselen daarop bleeven leggen. Voor deeze reis kon hy, wel is waar, niets van dezelve mede neemen; ook had hy voor het tegenwoordige niets van doen, dewyl zyne keuken nog genoegzaam voorzien was; maar hy verblydde zich evenwel van harte, dat hy deeze ontdekking gedaan had. In dat gedeelte der zee, daar hy zich met zwemmen vermaakte, krielde het zodanig | |
[pagina 158]
| |
van visschen, dat hy die byna met de handen grypen kon. Had hy een net gehad; hy zou veele duizenden 'er van hebben kunnen vangen. Wel is waar, dat had hy tegenwoordig nog niet; doch tot nog toe zó gelukkig in alle zyne onderneemingen van dien aart geslaagd hebbende, hoopte hy, dat het hem ook door den tyd gelukken zou, een vischnet te maaken. Verheugd over deeze aangenaame ontdekking, ging hy weder op den wal, na omtrent één uur in 't water vertoefd te hebben. De warme lucht had zyn hembd reeds geheel gedroogd, en nu genoot hy ook het lang gemiste vermaak, van eens een schoon hembd aan te trekken. Doch de gedachte. Hoelang deeze vreugd duuren zou? Hoe schielyk zyn eenigste hembd, dat hy nu dagelyks draagen moest, versleten zou zyn, en wat hy alsdan zou beginnen? - Deeze gedachte maatigde zyne vreugd grootelyks. Ondertusschen stelde hy zyn gemoed welhaast weder gerust, en zich gekleed hebbende, keerde hy zingende naar huis.
jan.
Dat is evenwel braaf, dat hy nu | |
[pagina 159]
| |
niet meer zo kleinmoedig is, en dat hy nu op God vertrouwt!
charlotte.
Och ik wenschte wel, dat robinson by ons kwam; ik heb hem recht lief!
willem.
Ja, en als Vader my maar papier wilde geeven; zou ik aan robinson gaarne een' brief schryven.
klaas.
Och ja, ik ook!
jan.
Ik wilde hem ook wel schryven!
charlotte.
Ja, dat wilde ik ook wel doen; als ik maar schryven kon!
moeder.
Gy kunt my zeggen, wat gy hem gaarne wilde schryven, dan zal ik het voor u op het papier zetten.
charlotte.
ô Dat is goed!
moeder.
Nu komt dan! Ik zal u papier geeven. Na verloop van een half uur kwam de eene voor, en de andere na aanloopen, en toonde het geen hy geschreven had.
charlotte.
Daar, Papaatje! Zie, daar is myn brief! Nu lees dien eens!
vader leest:
| |
[pagina 160]
| |
Myn waarde robinson,
willem.
Nu myn' brief, lieve Vader! Daar is hy!
vader leest:
Myn waarde Vriend, | |
[pagina 161]
| |
te kennen, heb ik u nogthans zeer lief en ben
klaas.
Daar is myn brief! Maar ik heb hem slechts kort geschreven.
vader leest:
Waarde robinson,
jan.
Nu myn' brief!
vader leest:
Wel Edele Heer robinson, | |
[pagina 162]
| |
van alle levendige
schepselen verlaten bent. Ik wil wel gelooven, dat gy zelf tegenwoordig zult
inzien, dat gy kwalyk gedaan hebt, en dat gy berouw daarover zult hebben.
Vaarwel! Ik wensch van gantschen harte, dat gy uwe waarde Ouders eens moogt
wederzien. Vertrouw in het toekomende toch altyd op God; die zal vast voor u
zorgen. Nog eens: Vaarwel! Ik ben
gerrit.
Och! myn brief deugt niet!
vader.
Laat eens zien!
gerrit.
Ik heb maar met 'er haast zo wat geschreven, om schielyk weder hier te weezen.
vader leest:
Waarde Heer robinson, | |
[pagina 163]
| |
Dat wilde ik gaarne weeten. Ik heb ook gehoord, dat gy een' grooten klomp gouds gevonden hebt, maar op uw eiland kan u dat immers nietmetal baaten. (vader.
Gy had 'er kunnen by voegen: hier in Europa worden door overvloed van goud de menschen ook niet deugdzaamer en niet gelukkiger.) Het was beter geweest,
dat gy, in plaats van goud, yzer gevonden had, waarvan gy een mes, eene byl en
andere gereedschappen had kunnen maaken. Vaarwel! Ik ben
willem.
Alles is wel, maar hoe zullen wy hem nu die brieven stuuren?
charlotte.
Heer, wy kunnen die immers medegeeven aan een' Schipper, die naar Amerika zeilt, en dan kunnen wy immers daar wat bydoen! Ik zal hem rozynen en amandelen zenden; geef 'er my toch wat, lieve Moeder!
jan. (Den Vader in 't oor luisterende.)
Die | |
[pagina 164]
| |
looven in allen ernst, dat robinson nog leeft!
vader.
Lieve Kinderen, ik dank u allen in robinsons naam, dat gy zoveel vriendschap voor hem betoont. Doch hem deeze brieven te zenden, - Is my niet mooglyk.
willem.
Heer, waarom niet?
vader.
Daarom niet, omdat robinsons ziel al lang in den hemel, en zyn lichaam al lang vergaan is.
willem.
Och is hy al dood? Hy heeft zich immers zo op 't oogenblik nog gebaad!
vader.
Gy vergeet, lieve willem, dat hetgeen ik u van robinson vertel, al over tweehonderd jaaren gebeurd is. Hy zelf is dus reeds lang dood. Maar in het geschiedverhaal, dat ik tegenwoordig van hem schryf, zal ik uwe brieven ook laaten drukken. Wie weet, mooglyk komt hy te hooren in den hemel, dat gy hem zodanig lief hebt, en dat zal hem zekerlyk zelfs aldaar nog vermaak aandoen.
charlotte.
Maar gy zult ons evenwel nog meer van hem vertellen?
vader.
Gaarne; ik ben in staat om ulieden nog zeer veel van hem te vertellen, dat u even groot vermaak geeven zal, als hetgeen gy reeds gehoord hebt. Doch voor | |
[pagina 165]
| |
vandaag, dunkt my, dat wy al genoeg gehoord hebben. - robinson ging, na zich gebaad te hebben, al zingende naar huis, at zyne avondkost, deed zyn gebed, en legde zich gerust te slaapen. En 't zelfde zullen wy nu ook gaan doen. |
|