| |
| |
| |
Agtste avond.
Gelieft gy
jan een ander hembd te zenden!
Anders kan hy niet uit
het bad komen.
Waarom niet? Kan hy dan
het hembd, dat hy vandaag aan had, niet weder aantrekken?
Neen Moeder! dat heeft
hy gewasschen, en nu is het nog dóór en dóór nat. Hy wilde ook doen als
robinson.
Ook al goed! - Welaan
ik zal u een hembd geeven. - Zie daar heb je 'er een, loop nu maar schielyk en
maak dat gy gaauw hier zyt; Vader zal weder wat vertellen.
moeder. (tegen jan, die met de anderen komt.)
Wel nu, vriend robinson, hoe bekomt u het bad?
| |
| |
Zeer wel! Maar het hembd
wilde zo schielyk niet weder droog worden.
Gy hebt niet bedacht,
dat het hier te land, in lang zo warm niet is, als het op 't eiland van
robinson was. - Doch waar zyn wy gisteren gebleven?
Toen robinson te bed ging en 's anderen daags vroeg -
ô Ja! nu weet ik het al!
- 's Anderen daags stond robinson 's morgens vroeg op, en
maakte zich tot de jagt gereed. Hy vulde zyne weitasch met gebraden
aardappelen, en met een vry groot stuk gebraden schildpad, dat hy in eenige
bladen van zyn' kokosboom inrolde. Daarna stak hy zyne byl op zyde, knoopte het
touw met de lits, dat hy gisteren gedraaid had, om zyn lyf, nam zyn'
zonnescherm in de hand, en begaf zich op den weg.
Het was nog zeer vroeg. Dat deed hem besluiten, om voor deeze keer
een' omweg te neemen, om dus nog eenige andere streeken van zyn eiland te
leeren kennen.
Onder de menigte van vogelen, waarvan de boomen krielden, zag hy ook
veele papegaaijen met verwonderlyke fraaije vederen. Ho gaarne zou hy een'
daarvan gehad willen heb-
| |
| |
ben, om denzelven tam te maaken, en tot
zyn gezelschap te houden! Maar de ouden waren te slim, en een nest met jongen,
kon hy nergens vinden. Hy was dus genoodzaakt om het voldoen van deezen wensch
tot op een' anderen tyd uit te stellen.
Doch hetgeen hem dit weder goed maakte, was dat hy op deezen weg
iets vond, dat hem veel noodiger en veel meer dienstig was, dan een papegaai
Want nadat hy eenen heuvel digt by de zee gelegen beklommen had, en van daar
zyne oogen laaten gaan over de steenrotsen en de hollen en barsten, die daarin
waren zag hy daar iets leggen, dat zyne geheele nieuwsgierigheid gaande maakte.
Hy klom derhalven naar beneden, en vond tot zyne overgroote blydschap, dat het
- wat dunkt u dat het was?
Wel ja, zou hy daarover zó
blyde geweest zyn! - Het was vast yzer?
Ei, heb jy dan al vergeeten, dat 'er in de warme landen geen yzer gevonden word? - Het zal vast weder een klomp goud weezen!
| |
| |
dan daarover verblyd hebben? Het goud kon hy immers niet
gebruiken!
Ik zie wel, dat gylieden
het niet raaden zult; dus zal ik het maar zelf zeggen. Hetgeen hy vond, was -
zout.
Hy had, wel is waar, tot nog toe het gebrek aan zout eenigermaate
door zeewater goed gemaakt: maar zeewater was evenwel nog geen zout. Het
zeewater heeft ook een' bitteren smaak, die zeer onaangenaam is, en hy bedroog
zich grootelyks, toen hy meende, dat zyn pekelvleesch in 't zelve voor bederf
zou bewaard blyven: want het zeewater, word gelyk het fontein of rivierwater
stinkend en bederft, zodra het stilstaat. Het kwam dus zeer goed, dat hy hier
wezentlyk zout vond. Ook vulde hy beiden zyne rokzakken daarmede, om voort
daarvan wat mede te neemen.
Eilieve! hoe was dat
zout daar gekomen?
Herrinnert gy u dan niet
meer hetgeen ik ulieden eens verhaald heb, aangaande de wyze, hoe het zout
ontstaat en gevormd word?
ô Ja, dat weet ik nog! Men
graaft zout uit de aarde; men kookt het ook van het
| |
| |
zout water,
dat uit den grond opwelt; en dan is 'er ook nog zout in het zeewater!
Heel wel. Nu, van het
zeewater word, zo door de menschen als door de zon, zout gekookt.
Ja zeker. Wanneer na
een' hoogen vloed, of eenige andere opzetting der zee, het water op het strand
blyft staan, dan droogt de zon allengs dat water uit, en hetgeen alsdan op die
plaats overblyft, is zout.
Met zoveel goedheid
zorgt onze lieve Heer voor ons, dat hetgeen wy in 't geheel niet kunnen missen,
de minste bewerking der kunst vereischt, en het meest gevonden word.
robinson ging thans zeer vernoegd naar de plaats,
daar hy een Lama hoopte te vangen. Toen hy daar kwam, was 'er
nog geen; maar het was ook nog niet volkomen middag. Hy ging dus onder eenen
boom leggen, om zich middelerwyl van zyn gebraad, en van zyne aardappelen wat
te goed te doen. Deeze beide spyzen smaakten hem tegenwoordig
| |
| |
veel hartiger, daar hy die met een weinig zout kon eeten!
Op het oogenblik, toen hy met zyn' maaltyd gedaan had, zag hy van
verre de Lama's, naar deeze plaats komen huppelen.
robinson zette zich schielyk in postuur, en den strik om
hoog houdende, wachtte hy, tot 'er een Lama digt by hem kwam.
Daar waren al eenigen by hem voorby gegaan, zonder dat hy hen had kunnen
bereiken; maar onverwacht kwam 'er een zó digt by hem, dat hy slechts zyne
handen hoefde te laaten vallen, om het beest in den strik te hebben. Hy deed
dit, en op het zelfde oogenblik had hy het Lama gevangen.
Het beest wilde blaeten; doch robinson vreezende,
dat de anderen daardoor mogten schuw worden, haalde den strik zó slyf toe, dat
het beest het schreeuwen wel laaten moest. Daarna sleepte hy hetzelve, zó gaauw
hy maar kon, in het hout, opdat het de overigen uit het gezicht zou raaken.
Het gevangen Lama was moeder van twee jammeren.
Tot groote vreugd van robinson, volgden deezen haar na en
scheenen in 't geheel niet bang voor hem te zyn. Hy streelde de kleine
beestjes, en zy, juist als of zy hem
| |
| |
smeeken wilden, dat hy toch
hunne moeder liet gaan, - likten hem de hand.
Och! dan had hy immers
de moeder ook moeten vrylaaten!
Dan was hy dwaas
geweest, als hy dat gedaan had!
Dat is goed, maar het
arme beest had hem immers geen leed gedaan!
Neen, maar hy had
hetzelve noodig; en gy weet immers, lieve willem, dat het
ons geoorloofd is, dat gebruik te maaken van de dieren, waartoe zy dienstig
zyn, als wy maar geen misbruik daarvan maaken! -
Wat robinson aangaat, hy was zeer blyde, dat hy
zynen wensch zo gelukkig verkregen had. Hy trok het gevangen beest, hoe zeer
het ook tegenworstelde met alle zyne magt voort, en de twee lammeren volgden
hetzelve. Hy verkoos nu den kortsten weg; en kwam eindelyk behouden by zyne
wooning aan.
Maar nu was de vraag, hoe hy het Lama op zyne
voorplaats, die hy, gelyk ik gezegd heb, van alle kanten met eene digte heining
gesloten had, zou krygen. Om hetzelve van boven van de steenrots, met het touw
om de
| |
| |
keel naar beneden te laaten, was niet raadzaam, dewyl hy
dan met rede moest vreezen, dat het beest onderwege mogt stikken. Hy besloot
dus, om voor de hand een' kleinen stal te maaken, by zyne voorplaats, en het
Lama met de jongen zolang daarin op te sluiten, tot dat hy
eenige andere betere schikking beraamd zoude hebben
Zolang, tot deeze stal gereed was, bond hy het beest aan een boom
vast, en sloeg voorts de handen aan 't werk. Hy kapte met zyne steene byl eene
party jonge boomen af, en ging deezen zó digt naast elkanderen in den grond
planten, dat zy eene vry sterke schutting maakten. Het Lama
was middelerwyl van vermoedheid gaan leggen, en de lammeren, niet weetende, dat
zy hunne vryheid verloren hadden, lagen gerust aan de moeder te zuigen.
Welk een aangenaam gezicht was dat voor onzen robinson! Wel tienmaal stond hy stil, om de lieve beestjes te
bekyken, en om zich geluk te wenschen, dat hy nu evenwel ten minste eenige
levendige schepselen tot zyn gezelschap had! Van dat oogenblik af aan scheen
hem zyn leven niet meer zó geheel eenzaam te zyn, en de vreugd, die hy daar-
| |
| |
over gevoelde, zette hem zoveel krachten en zo veel yver by, dat hy in
korten tyd den stal voltooid had. Daarna bragt hy het Lama
met de jongen daarin, en maakte de laatste opening met digte takken toe.
Hoe vernoegd hy thans was - kan met geene woorden uitgedrukt worden!
Behalven het gezelschap van deeze beesten, dat alleen reeds onwaardeerbaar voor
hem was, hoopte hy nog veel anderen zeer groote voordeelen van dezelven te
trekken; en met rede! Van hunne wol kon hy veelligt met den tyd zich de eene of
andere soort van kleeding leeren maaken, hunne melk kon hy tot voedsel
gebruiken, en hy kon boter en kaas daarvan maaken. Hoe en op wat wyze hy dit
alles zou aanleggen, wist hy, wel is waar, nog niet; maar de ondervinding had
hem nu al genoegzaam geleerd, dat men niet moest wanhoopen aan zyne eigene
krachten, en bekwaamheid, als men slechts lust en yver genoeg tot het werk
heeft.
Daar was eene zaak, die nog ontbrak om zyn geluk te volmaaken. Hy
wenschte met zyne lieve beesten binnen dezelfde mnuren en paalen te woonen, om
hen geduurig voor oogen te hebben, wanneer hy te huis was,
| |
| |
en om
het vermaak te genieten, van dezelven aan zyn gezelschap te zien gewennen.
Langen tyd brak hy zich het hoofd te vergeefs om uit te vinden, hoe
hy dat diende aan te leggen. Ten laatste besloot hy de moeite te neemen, om den
muur of de wal van boomen, waarmede zyne voorplaats gesloten was, op een' kant
om verre te haalen, en een' nieuwen van wat grooter' omtrek te maaken, opdat
zyne voorplaats tevens daardoor wat ruimer wierd. Doch om evenwel veilig en
gerust te kunnen wonnen, in den tusschentyd, dat hy bezig was met den nieuwen
muur of wal te maaken, besloot hy zeer wyslyk, den ouden wal niet omverre te
haalen, vóór dat hy met den nieuwen zoude gedaan hebben.
Door onvermoeiden yver raakte het werk in eenige dagen voltooid; en
dus genoot robinson het hartelyk genoegen van zich in 't
gezelschap van drie huisgenooten te zien. Intusschen deed hem zulks geenzins
vergeeten, hoeveel vermaak hy schepte, toen hy zyne eerste huisgenoote de
spingewaar wierd, en hy ging voort met dagelyks haar eenige vliegen en muggen
te géeven. De spin bemerkte ook welhaast zyne vriendelyke gevoe-
| |
| |
lens omtrent haar, en wierd zó mak, dat zy telkens, wanneer hy aan
haare web raakte, te voorschyn kwam, om de vlieg uit zyne hand aan te
neemen.
Het Lama en de jongen wierden ook welhaast aan zyn
gezelschap gewend. Telkens, wanneer hy te huis kwam, kwamen zy hem huppelende
en springende te gemoet, gingen hem beruiken, of hy hen wat medegebragt had, en
likten hem uit dankbaarheid de hand, telkens wanneer zy versch gras of jonge
scheuten van boomen van hem gekregen hadden.
Hy speende daarna de jongen, en begon voorts het oude beest 's
morgens en 's avonds te melken. De schillen van de kokosnooten dienden hem tot
emmers, en het gebruik der melk, die hy ten deele zoet at, en ten deele zuur
liet worden, vermeerderde grootelyks de geneugten van zyn eenzaam leven.
Nademaal de kokosboom hem zeer veele en groote voordeelen aanbragt;
zou hy zeer gaarne gezien hebben, dat 'er meer daarvan waren. Maar hoe zou hy
dat aanleggen? Hy had wel gehoord, dat men de boomen kon enten; doch hoe men
dat eigentlyk doen moet, had hy nooit onderzocht. Ach! zeide
| |
| |
hy
menigmaal, hoe weinig heb ik in myne jeugd myn eigen voordeel behartigd, door
niet naauwkeurig acht te geeven op alles, dat ik zag of hoorde, om van andere
luiden hunne kunsten af te leeren! Had ik nu het geluk van nog ééns weder jong
te worden; hoe naauwkeurig zou ik dan acht geeven op alles, dat menschen handen
en menschelyke bekwaamheid ooit kunnen uitvoeren! Geen ambachtsman, geen
kunstenaar zou 'er alsdan weezen, of ik zou het een of ander van zyne kunst
leeren.
Doch wat kon het hem baaten, deeze klagten uit te boezemen, daar het
tegenwoordig te laat was, dezelven te verhelpen? Beter was het, dat hy met alle
ingespannenheid van geest bedacht was, hoe hy het gemis van kunsten, die men
geleerd heeft, mogt te gemoet komen, door de bekwaamheid om nieuwe uit te
vinden. En zulks deed hy ook daadelyk.
Zonder te weeten, of hy het wel maakte, kapte hy eenige jonge boomen
een voet of anderhalf boven den grond af, maakte in het midden van den stam
eene kleine insnyding, stak daarin eene kleine loot van den kokosboom, bewoelde
met bast van boomen de
| |
| |
plaats daar hy de insnyding gemaakt had,
en wachtte met ongeduld, wat de uitslag daarvan weezen zou? En dit mogt hem ook
gelukken. Na verloop van eenige weeken begonnen de geënte looten uit te loopen
en bladen te krygen, en dus had hy het middel gevonden om allengs een geheel
bosch van kokosboomen aan te kweeken.
Dit was voor hem nieuwe stof tot blydschap, en eene nieuwe
aanmoediging tot de hartelykste dankbaarheid jegens den goedertieren' Schepper,
die zó ontallyke vermogens en hoedanigheden in de natuur der dingen gelegd
heeft, dat zyne levendige schepselen nergens ontbloot zyn van middelen om zich
onderhoud te verschaffen, en hunnen toestand behaaglyk te maaken!
Zyne drie Lama's waren in korten tyd zo tam
geworden, als by ons de honden zyn. Hy begon dus allengs hen tot zyn gemak als
lastbeesten te gebruiken, zo menigmaal hy wat naar huis wilde brengen, dat voor
hem zelven te zwaar om te draagen was.
Dat is goed, maar hoe kon
hy hen mede neemen, nademaal hy die niet uit zyne voorplaats krygen kon?
| |
| |
Ik heb vergeten te
zeggen, dat hy in den nieuwen zymuur of wal, en wel op eene plaats, die vlak by
een digt bosch was, eene opening gelaten had, die juist zo groot was, dat een
Lama daardoor kruipen kon. Deeze opening kon men van buiten
in 't geheel niet zien, en van binnen vlocht hy dezelve alle avonden met groene
takken digt
Het maakte eene zeer aartige vertooning, als hy dus te huis kwam, en
het Lama met een pak beladen, voor zich liet gaan! Het wist
den weg zo goed te vinden als hy zelf, en zodra het by de kleine deur kwam,
stond het stil, om zich het pak eerst te laaten afneemen. Daarna kroop het 'er
duikende in, en robinson volgde langs den zelfden weg. Dat
was dan eene blydschap voor de jonge Lama's! Zy uitten hunne
vreugd door springen en blaeten, liepen dan ééns by de moeder, om haar te
verwellekomen, dan ééns by hunnen meester, om hem ook liefkoozingen te bewyzen.
robinson verblyde zich zodanig over hunne vreugd, als een
vader zich verblyd over de vreugd zyner kinderen, wanneer hy na eene
afwezigheid van eeni-
| |
| |
gen tyd hen weder omhelst en in zyne arme
drukt.
Het is evenwel zeer byzonder en aanmerkenswaerdig, dat de beesten zó danbkaar zyn jegens den mensch, die hen weldoet!
Daarvan zyn veele
ongemeene en gedenkwaerdige voorbeelden, die ons byna zouden doen vermoeden,
dat eenige beesten volkomen menschelyk verstand hebben, zo wy niet uit andere
gronden wisten, dat hen dit ontbreekt.
Och ja, zo als de
leeuw, waarvan in ons leesboek gemeld word, en de man - ei! hoe heet hy?
't Is zo! - die den
leeuw eenen doorn uit den poot getrokken had!
Dat was evenwel een
heel goede leeuw! Hy had Androklus zó lief, omdat die hem
deezen dienst gedaan had, dat hy hem naderhand in 't minste geen leed deed,
wanneer hy losgelaten wierd, om hem te verscheuren. - Als alle leeuwen zo
waren, dan zou ik wel eenen leeuw willen hebben.
My bevalt evenwel de hond,
dien
| |
| |
een zeker Zwitser eens had, nog vry
beter!
Hoe! weet gy dat niet
meer? die twee menschen het leven behield?
Eilieve! vertel dat
toch eens, lieve jan!
Daar was eens een man in
Zwitserland, daar de hooge Alpen zyn -
ô Ik weet wel! daar
de Marmotjes gevangen worden.
Net daar! - Nu, die man
klom op een' vervaarlyk hoogen berg, die was zó hoog, zó hoog als - ja vast nog
tienmaal hooger dan de hoogste kerktoren van Rotterdam!
Gy vergeet ééne zaak,
lieve Broeder! Hy nam ook eenen wegwyzer mede.
Zekerlyk deed hy dat! -
Nu, en die wegwyzer nam een' hond mede. Boven op den berg gekomen zynde -
Ja, en de berg was
geheel met sneeuw bedekt -
Ei! laat my toch alleen
vertellen, - En de berg was geheel met sneeuw bedekt; wanneer zy nu omtrent
boven waren, glipte
| |
| |
de voet van den Heer uit, en toen de weg
wyzer hem wilde helpen, gleed deeze ook uit, en dus gleeden zy beiden naar
beneden, en waren slechts nog eenige schreden af van den rand van eene steile
hoogte, van waar zy byna eene halve myl diep naar beneden zouden gevallen zyn.
Toen schoot du goede hond toe, vatte zyn' moester by den rok, en hield hem
vast, dat hy niet verder glyden kon, en deeze hield den anderen vast, tot zy
beiden weder opgestaan waren
Dat is wel, maar nu
diende jy ook te vertellen, wat de vreemde Heer toen zeide! Ik weet het nog
zeer wel.
Ik ook! Hy verzocht den
wegwyzer dat hy hem, bywylen zou komen bezoeken, en dat hy toch vooral telkens
den hond mede zou brengen; en dat hy dan voor dien hond ook elke keer eene
faucys zou laaten braaden.
En deed de man dat
inderdaad?
Vast en zeker! Zo
menigmaal de ander hem kwam bezoeken, onthaalde hy hem naar zyn best vermogen,
en liet den hond telkens eene faucys opdischen.
| |
| |
Nu, Kinderen, wy zyn van
onzen robinson afgeraakt; willen wy het voor vandaag daarby
laaten?
ô, Ik verzoek van neen,
lieve Vader! Nog een weinig van robinson!
Welaan dan! Thans waren
zyne baksteenen hard genoeg, om gebruikt te kunnen worden. Hy ging dus naar
eene leemachtige aarde zoeken, waarmede hy, by gebrek van kalk, zynen muur
dacht te metselen; en hy vond dezelve. Voorts maakte hy zich een' troffel van
een' platten steen, en om alles, dat tot het metselen behoorde, in eene
volmaakte orde te hebben, vervaardigde hy zelf, zich eene soort van
paslood en richtsnoer, zó goed, als hy kon.
Gy weet immers nog, wat voor dingen dat zyn?
Zeer wel, wy hebben die
immers dikwyls genoeg gezien!
Dus met allen de
toebereidselen, die tot het metselen vereischt worden, gedaan hebbende, liet hy
door zyn Lama de noodige baksteenen aanvoeren.
Eilieve! Hoe kon hy de
baksteenen op het Lama laaden?
Hoe hy daarmede te werk
ging,
| |
| |
zult gy niet ligt raaden; daarom zal ik het u maar
zeggen.
Hy was al lang gewaar geworden, wat groot voordeel het hem
aanbrengen zou, zo hy wat van de nutte kunst, om manden te maaken, verstond.
Doch in zyne jeugd had hy het zo weinig der moeite waardig geacht, een'
mandenmaaker met oplettendheid in zyn werk na te gaan, dat hy van deeze, op
zich zelve, niet zwaare kunst niet meer wist, dan van alle de overige nutte
kunsten, dat wil zeggen, in 't geheel niets.
Doch vermits het hem in den beginne gelukt was, een' zonnescherm te
maaken van gevlochtene teenen; zo besteedde hy naderhand menigmaal een ledig
uur, om zich in deeze kunst verder bekwaam te maaken. En dusdoende ontdekte hy
telkens de eene handgreep voor, en de andere na, tot hy ten laatste in staat
was, eene vry digte en stevige mand te maaken. Hy had twee zulke manden voor
zyn Lama vervaardigd. Deeze bond hy met een touw aan
elkanderen vast, en legde die over den rug van 't Lama, en
wel op zulk eene wyze, dat op beide zyden eene mand hing.
| |
| |
Vaderlief, ik wilde ook
gaarne manden leeren maaken!
Ik zelf ook, lieve
willem; en daarom zal ik by de eerste gelegenheid een'
mandenmaaker verzoeken, om ons eenige onderrechting te geeven.
Hé! dat is mooi! Dan
zal ik voor myne charlotte ook een lief aartig mandje
maaken.
ô, Ik zal het ook
leeren, zo wel als gy! Is 't niet zo, Vader?
Vast! Het kan u ook geen
kwaad. Wy hebben buiten dat, somwylen gebrek aan werk; terwyl ik u wat vertel,
zal ons het mandenmaaken byzonder wel te pas komen.
robinson begon dus zyn metselaarswerk, en het
ging hem vry wel van de hand. Hy had reeds een' zymuur van zyne keuken
opgemetseld, en tot den anderen de fondamenten gelegd; wanneer onverwachts iets
voorviel, dat hy niet voorzien had, en waaruit bleek, dat hy de rekening zonder
den waard gemaakt had.
Eilieve! wat was het
toch?
ô, Ik weet het al!
De wilde menschen zyn gekomen, en hebben hem opgegeten.
| |
| |
God bewaare hem! Is dat
wel zo, Vader?
Neen, dat was het niet;
maar het was iets, dat hem byna even grooten schrik aanjoeg, als of de Wilden
hem levenvig hadden willen braaden.
Nu, lieve Vader! Wat was
het toch?
Het was nacht,
robinson lag gerust op zyne slaapstede, en de getrouwe
Lama's aan zyne voeten. De maan stond in haare gantsche
pracht aan den hemel; de lucht was zuiver en bedaard, en eene diepe stilte
heerschte door de geheele natuur. robinson vermoeid door den
arbeid des dags, lag reeds in een' zoeten slaap, en droomde, gelyk hy meer
deed, van zyne lieve Ouders: Wanneer éénsklaps - maar neen! laaten wy met zó
schrikkelyk eene gebeurtenis deezen avond niet eindigen! Wy konden ligt deeze
nacht daarvan droomen, en alsdan zouden wy een' ongerusten slaap hebben.
Laaten wy veeleer onze
gedachten vestigen op iets, dat ons vermaak geeft,
| |
| |
om deezen dag
insgelyks te kunnen eindigen, met vreugd en dankbaarheid jegens onzen
goedertieren' Vader in den hemel. - Welaan komt met my, lieve Kinderen, laaten
wy eerst naar onzen bloemtuin, en vervolgens naar het priëel gaan.
|
|