| |
| |
| |
Vierde avond.
Wel, Kinderen, waar hebben wy gisteren onzen robinson gelaten?
Hy was weder op den boom
geklommen, om daar te slaapen, en -
Goed, nu weet ik het al!
- Deeze keer ging het beter; hy viel niet van den boom, maar sliep gerust tot
den morgen.
Met het aanbreeken van den dag liep hy eerst naar het strand, om
eenige oesters te zoeken, en dan weder aan zyn werk te gaan. Hy sloeg voor
deeze keer een' anderen weg in, om aan het strand te komen, en trof onderwege
het geluk van een' boom te vinden, die groote vruchten droeg. Hy wist juist wel
niet, welke soort van vruchten het waren; maar hy hoopte evenwel dat zy eetbaar
zouden zyn, en sloeg dus eene daarvan af.
Het was eene driekante noot, omtrent zó groot als het hoofd van een
klein kind. De buitenste schil was vol vezelen en draden. Maar de tweede schil
was byna zó haad als de schulp van eene schilpad, en robinson
| |
| |
zag aanstonds, dat deeze hem voor eene
drinkschaal zou kunnen dienen. Deeze schil is zó wyd en ruim, dat de kleine aap
van Amerika, genaamd Sagoin, met zyn'
langen straat zyn verblyf daarin kan hebben. De pit was vol sap, en had een'
smaak als zoete amandelen, en in 't midden, dat hol was, vond hy eene wel
smaakende zoete melk. Dat was eene heerlyke maaltyd voor onzen robinson, die zo lang had moeten vasten!
Zyne ledige maag was met ééne noot nog niet voldaan; hy sloeg daarom
eene tweede af, die hy met even grooten smaak opat. Hy was zó verblyd over
deeze gelukkige ontmoeting, dat hem de traanen in de oogen kwamen, die hy met
eene dankbaare erkentenis van Gods goedheid uitstortte.
De boom was vry groot en hing vol vruchten. Maar helaas! hy zag
welhaast, dat het de eenigste in deeze streek was!
Wat voor boom kan dat
geweest zyn? Hier te lande zyn immers geene zodanige boomen.
Het was een Kokosboom, die voornaamelyk in Oost-Indien, en
op de eilanden in de groote Zuidzee in menigte gevonden
| |
| |
worden. Hoe deeze op het eiland van robinson
gekomen was, kan ik u niet zeggen. Want men vind die op de eilanden van
Amerika anders niet.
Schoon robinson thans genoeg gegeten had, liep hy
evenwel naar het strand, om te zien, hoe het vandaag met de oesters gelegen
was. Daar komende vond hy wel eenige, maar nogthans op verre na niet genoeg, om
eene volkomen maaltyd daarmede te doen. Hy had dus groote rede om God te
danken, dat hy hem vandaag en ander voedsel had laaten vinden. En dit deed hy
ook inderdaad uit den grond van zyn hart.
De oesters, die hy vond, nam hy mede voor zyne middag maaltyd, en
hervatte dus welgemoed zyn werk van den voorigen dag.
Hy had op het strand eene groote schulp gevonden, die hy voor eene
schup gebruikte. Dat strekte hem tot eene groote verligting zyns arbeids. Kort
daarna zag hy eene plant, waarvan steel vol vezelen en draaden was, gelyk by
ons het vlas en de hennip. In andere tyden zou hy op zulke dingen in 't geheel
geene acht geslagen hebben; maar tegenwoordig was niets hem onverschillig. Hy
ging alles naauwkeurig na, en overdacht of
| |
| |
hy niet ergens eenig
voordeel 'er uit trekken kon.
In hoop, dat deeze plant als het vlas en hennip behandeld zoude
kunnen worden, trok hy eene menigte daarvan uit, bond die in kleine bossen, en
legde dezelven in 't water. Na verloop van eenige dagen bevindende, dat de
buitenste grove schors door het water genoeg doorweekt was, nam hy de bossen
daar uit, en liet de week gewordene steelen in de zon droogen. Nog naauwlyks
waren die genoegzaam droog geworden, of hy beproefde, of zy zich nu ook, gelyk
het vlas, door middel van een' grooten stok zouden laaten beuken en braaken. En, dat gelukte hem.
Van het vlas, dat daaruit voortkwam, nam hy de proef, om kleine
touwen te slaan. Deezen wierden, wel is waar, niet zó vast, als die de
touwslager by ons maakt; omdat robinson geen rad had, of
niemand, die hem hielp. Ondertusschen wierden deeze touwen nogthans sterk
genoeg, om met dezelven zyne groote schelp aan een' stok vast te binden,
waardoor hy een gereedschap kreeg, dat vry wel naar eene schup geleek.
Nu ging hy met zyn werk yverig voort, en
| |
| |
plantte boom
by boom, tot hy eindelyk het kleine perk voor zyne woonplaats geheel omheind
had. Doch dewyl hy oordeelde, dat eene enkele ry boomen nog geene genoegaamze
en geene veilige borst weering was; gaf hy zich de moeite om nog eene tweede ry
rondom buiten de eerste te planten. Dit gedaan hebbende, doorvlocht hy deeze
twee ryen met groene takken, en ten laatste kreeg hy zelfs den inval, om de
ruimte tusschen de twee ryen boomen met aarde aan te vullen. Dat maakte nu een'
zó vasten wal, dat 'er al eene zeer groote kracht zoude noodig geweest zyn, om
door denzelven te breeken.
Alle avonden en alle ochtenden begoot hy zyn jonge plantgewas met
water uit de naby gelegene beek. Om water te scheppen gebruikte hy de schil van
de kokosnoot. Welhaast smaakte hy het genoegen van de jonge boomen te zien
uitbotten en groene bladen krygen.
Toen zyne omheining byna volkomen gereed was, besteedde hy een'
geheelen dag om eene menigte van sterke touwen te draijen. Van deeze maakte hy,
zo goed hy kon, eene ladder.
| |
| |
Gy zult het zo daadelyk
hooren. Hy was van zin om in 't geheel geene deur aan zyne wooning te maaken,
maar zelfs de laatste opening met jonge boomen te sluiten.
Eilieve! hoe zou hy dan
uit en ingaan?
Juist daartoe wilde hy
de touwladder gebruiken. De steenrots, die zyne woonplaats van achteren dekte,
was omtrent twee verdiepingen hoog. Boven op stond een boom. Aan deeezen maakte
hy zyne touwladder vast, en liet die naar beneden afhangen. Hy beproefde nu of
hy langs dezelve naar boven klimmen kon, en het gelukte hem naar wensch.
Dat alles gedaan zynde, ging hy voorts aan het overweegen, hoe hy
het diende aan te leggen, om de kleine opening in den herg verder uit te
hollen, zo dat zy groot genoeg wierd, om hem tot eene woonplaats te
verstrekken. Met zyne handen alleen, zag hy zeer wel, zou het niet doenlyk
weezen. Wat moest hy dan beginnen? Hy moest denken, om ergens eenig gereedschap
uit te vinden, dat hem daartoe dienen kon.
Met dat oogmerk ging hy naar eene plaats, daar hy veele steenen van
eene groene kleur,
| |
| |
die zeer hard zyn, had zien leggen. Onder deeze
naauwkeurig zoekende, vond hy 'er een', die hem, zodra hy denzelven zag, van
vreugd deed opspringen.
Deeze steen was volmaakt als een byl gevormd, hy liep vooraan scherp
toe en had zelfs een gat, om 'er eenen steel in te steeken. robinson zag voorts, dat hy daarvan eene volmaakte byl zou
kunnen maaken, zo hy maar het gat een weinig wyder maakte. Dit gelukte hem ten
laatste, door middel van een' anderen steen, na lang daarover gewerkt te
hebben. Daarop stak hy een' dikken stok 'er in, om voor een' steel te dienen,
en bond denzelven met bindtouw, dat hy zelf gedraaid had, zó vast als of die
vast geklonken was.
Hy nam daarop aanstonds de proef, of hy een' jongen boom daarmede
kon kappen; en zyne blydschap over den gelukkigen uitslag van deeze proef was
onberschryflyk groot. Al had men hem ook duizend daalders voor deeze byl
geboden, hy zoude dezelve niet gegeven hebben; zoveel nut hoopte hy 'er van te
trekken!
Al verder onder de steenen zoekende, vond hy nog twee, die hem mede
zeer dienstig scheenen. De eene was gevormd omtrent als een
| |
| |
houten
hamer, gelyk de steenhouwers en timmerlieden gebruiken. De andere had de
gedaante van een' korten dikken knuppel, en liep onderaan puntig toe, gelyk een
beitel. Deeze twee steenen nam robinson ook mede, en liep
vol vreugd naar zyne woonplaats, om voorts aan 't werk te gaan.
Het werk ging hem uittermaate wel van de hand. Door den puntigen
steen, die hem tot een' beitel strekte, tegen de aarde en de stukken van de
rots te zetten, en met den anderen steen daarop te slaan, maakte hy een stuk
voor en het andere na los, en vergrootte dusdoende zyn hol. In eenige dagen was
hy zó verre gevorderd, dat hy de plaats ruim genoeg oordeelde te zyn, om hem
tot eene wooning en slapplants te verstrekken.
Hy had al te vooren eene groote menigte gras met zyne handen
uitgetrokken, en het zelve in de zon gelegd, om hooi daarvan te maaken. Dit was
nu genoegzaam droog. Hy bragt het derhalve in zyn hol, om zich eene gemakkelyke
rustplaats te maaken.
Nu was 'er niets meer, dat hem verhinderde, eens weder te gaan
slaapen, op eene wyze die den mensch voegt, dat is, leggende, nadat hy agt
nachten, gelyk de vogels
| |
| |
op een' boom zittende, had moeten
doorbrengen. Wat was het toen een vermaak voor hem, dat hy zyne vermoeide leden
op het zachte hooi kon uitstrekken! Hy dankte God daarvoor, en dacht by zich
zelven: ‘Och als myne landslieden in Europa maar wisten, wat
dat zeggen wil, veele nachten achtereen, op een' harden tak zittende, door te
brengen! - Trouwens, zy zouden zich gelukkig achten, dat zy alle avonden op
eene zachte en veilige rustplaats konden gaan leggen, en zy zouden niet
vergeeten, ook voor deeze weldaad God dagelyks dank toe te brengen!’
Den volgenden dag was het zondag. robinson
besteedde denzelven daarom tot rusten, bidden en overdenken van zyne eigen
gemoedsgesteltenis. Geheele uuren lag hy op zyne kniën, de oogen vol traanen
naar den hemel geslagen, en smeekte God om vergiffenis zyner zonden en om zegen
en troost voor zyne arme Ouders. Daarna dankte hy God met traanen van blydschap
voor de wonderbaare hulp, hem in zyn' verlaten' toestand bewezen, en deed
gelofte van zich meer en meer te zullen beteren, en God met kinderlyke ge-
| |
| |
hoorzaamheid
altoos onderdanig te zullen weezen. -
Nu is hy immers veel
beter man, dan hy te vooren was?
Onze lieve Heer wist ook
te vooren, dat hy zich beteren zoude, als het hem niet wel ging; en daarom
schikte hy hem ook dat lyden toe! Zo handelt de algoede hemelsche Vader telkens
met ons. Niet uit gramschap, maar uit liefde, laat hy ons somtyds onder
tegenspoeden zuchten, wel weetende dat wy anders niet deugdzaam zouden
worden.
Om niet te vergeeten, hoe de dagen op elkanderen volgen, en om
telkens te weeten, welke dag een zondag was, was robinson
bedacht, om een' almanak te maaken.
Dat is te zeggen, geen'
zó naauwkeurigen en op papier gedrukten almanak, gelyk men die in Europa maaken kan; maar nogthans een' almanak, die hem kon dienen
om de dagen te tellen.
Geen papier en geene
schryfbehoeften hebbende, koos hy vier naast elkanderen staande boomen uit, die
eene gladde
| |
| |
bast hadden. Op den grootsten van deeze boomen sneed
hy alle avonden met een' puntigen steen een streepje, dat telkens een'
ververlopenen dag betekende. Zo menigmaal hy zeven streepjes
gemaakt had, was 'er eene week verlopen; en dan sneed hy op den naasten boom
eene streep, die eene week betekende. Zo menigmaal hy nu op deezen tweeden boom
vier streepen gemaakt had, sneed hy op den derden boom eene streep ten teken,
dat 'er eene maand verstreken was. Eindelyk wanneer 'er van deeze laatste
streepjes, die eene maand betekenden, twaalf waren gesneden, ging hy op den
vierden boom een teken maaken, dat nu een geheel jaar ten einde was.
Maar de maanden zyn
immers allen niet even groot! Eenige hebben dertig, en anderen één-en-dertig
dagen: hoe kon hy dan telkens weeten, hoe veel ieder maand had.
Dat wist hy op zyne
vingers te tellen.
Ja op de vingers; en zo
gy wilt, zal ik u dat ook leeren.
| |
| |
Wel nu, let dan wel op!
Ziet, hy deed op deeze wyze de hand toe; daarop raakte hy met een' vinger van
de andere hand eerst een' deezer uitsteekende knokkels aan, dan in de laagte of
het kuiltje daar naast, en noemde, terwyl hy dat deed, tevens de maanden in die
order, zo als zy op elkanderen volgen. Iedere maand, die hy noemde, wanneer hy
een' knokkel aanraakte, heeft één-en-dertig dagen, doch de anderen, die by het
aanraken van de kuiltjes genoemd worden, hebben slechts dertig, behalve
February alleen, die niet dertig, maar slechts
agt-en-twintig, en elk vierde jaar negen-en-twintig dagen heeft.
Maar hy begon met den knokkel van den voorsten vinger en noemde,
denzelven aanraakende, de eerste maand in 't jaar, te weeten de January. Die heeft dus, hoeveel dagen?
Nu zal ik voortgaan met
de maanden dus op de knokkel te stellen, en gy, jan, kunt
telkens het getal der dagen zeggen.-Dus ten tweede: February?
Moest dertig dagen hebben,
maar
| |
| |
heeft slechts agt-en-twintig, somwylen negen-en-twintig.
Augustus? (op den knokkel van den duim wyzende.)
gerrit, hebje telkens in
uwen almanak nagezien, of onze opgaaf naauwkeurig was?
| |
| |
Ja, alles kwam volmaakt
over een.
Zulke dingen behoorde
men te onthouden, omdat men niet altyd een' almanak by de hand heeft, en 'er
ons nogthans menigmaal aan gelegen legt, om te weeten, hoeveel dagen elke maand
heeft.
ô Ik zal het zeker niet
vergeeten!
Ik ook niet; ik heb het
wel onthouden!
Op deeze wyze droeg
robinson zorg, dat hy de tydrekening niet kwyt raakte, en
telkens wist, welke dag een zondag was, om denzelven, gelyk de Christenen doen,
te kunnen vieren.
Middelerwyl had hy de grootste helft der kokosnooten van den
eenigsten boom, dien hy tot hiertoe gezien had, reeds opgegeten, en de vloed
wierp zó weinig oesters op het strand, dat hy daar van alleen niet bestaan kon.
Hy begon dus wederom voor het toekomend onderhoud van zyn leven ongerust te
worden.
Uit vrees voor wilde dieren en menschen, had hy tot hiertoe het nog
niet durven waagen, zich op een' afgelegen' afstand van zyne wooning te
begeeven. Thans drong
| |
| |
hem de nood, moed te vatten, en wat verder
op het eiland rond te zien, of hy ook nog ander voedsel voor hem vinden kon.
Met dat oogmerk besloot hy, den volgenden dag in Gods naam eene nieuwe reis
landwaarts te doen.
Maar om zich tegen de brandende hette der zonne te dekken, hield hy
zich dien avond bezig met eenen zonnescherm te maaken.
Waarvandaan kreeg hy dan
het linnen of de zyde en de baleinen?
Hy had nog linnen, noch
zyde, noch baleinen, noch mes of schaar, noch naald en gaaren, en evenwel - wat
denkt gy, dat hy deed, om zich een' zonnescherm te maaken?
Hy nam dunne takken van
den wilgeboom, en vlocht daarvan een klein schermtje, stak in het midden van
hetzelve een' stok, die hy met bindtouw vast maakte, en toen ging hy van zyn'
kokosboom breede bladen haalen, die hy met spelden op zyn
gevlochten scherm vast maakte.
Met spelden? Eilieve, hoe
kwam hy toch aan spelden?
| |
| |
ô, Nu weet ik het
al! Die, had hy gevonden in het vuilnis, dat van de vloer geveegd wierd, en in
de reeten van de planken; ik vind die daar ook zo dikwils!
Gy hebt het schoon
geraden! Alsof men spelden vinden kon, daar niemand die verloren heeft! Zeg my
toch eens, waren 'er dan deelen en vuilnis in het hol van robinson?
Wie kan het nu raaden?
hoe zoud gylieden doen, als gy iets wilde vast steeken, en gy geene spelden
had?
Ik zou de doornen van den
haagdoorn neemen.
En ik die van den
kruisbeziën boom.
Dat laat zich hooren. -
Ik moet u evenwel zeggen, dat robinson noch het een, noch
het ander gebruikte, omdat hy noch doornboomen, noch kruisbeziënboomen op zyn
eiland gevonden had.
Vischgraaten. De zee
wierp van tyd tot tyd doode visschen op het strand; en deeze verrot of door de
roofvogels opgegeten zynde, bleeven de graaten daarvan leggen. Van deeze had
robinson de sterksten en
| |
| |
puntigsten genomen, om
die als spelden te gebruiken.
Door middel van dezelve vervaardigde robinson
een' zo dichten zonnescherm, dat geen' enkele zonnestraal daar dóór dringen
kon. Zo dikwils hem zulk een nieuw werk gelukte, gevoelde hy daarover eene
onbeschryfelyke vreugd; en alsdan was hy gewoon tot zich zelven te zeggen: Welk
een groote dwaas ben ik toch in myne jonge jaaren geweest, dat ik myn'
grootsten tyd met ledig gaan versleten heb! Indien ik tegenwoordig in
Europa was, en daar die groote menigte van gereedschappen
had, die men daar zó gemakkelyk kan krygen: wat zou ik niet al maaken! Welk
eene vreugd zou het my weezen, dat ik meest alle de dingen, die ik noodig had,
voor my zelve vervaardigde!
Dewyl de zon nog vry hoog stond, begon hy te bedenken, of hy niet
een zakje zou kunnen maaken, waarin hy wat eeten op zyne togtjes kon mede
neemen, en datgeen naar huis draagen, wat hy ten opzichte van nieuwe
levensmiddelen zo gelukkig mogt weezen op te doen. Hy overdacht zyn voorneemen
een' tydlang, en ten laatste ge-
| |
| |
lukte het hem, om ook daartoe raad
te vinden.
Hy had een' vry grooten voorraad van bindtouw gemaakt; hier van nam
hy voor, een net te knoopen, en van het net eene soort van weitasch te
maaken.
En dat begon hy aldus. Aan twee boomen, die groote twee voeten van
elkanderen af stonden, maakte hy draaden, een' onder den anderen, vast, en wel
zó dicht als mooglyk was. Dat moest nu weezen het geen men by het weeven de
scheering noemt. Daarop knoopte hy, van boven beginnende ook
draaden, naast den anderen, mede zó dicht als mooglyk; en met deeze laatsten
legde hy telkens om elken dwarsloopenden draad eenen knoop, juist zo, als men
doet by het knoopen van beurzen of andere werken van dien aart. Deeze laatste
naar beneden loopende draaden waren dus de inslag. En
dusdoende vervaardigde hy een netje, dat naar een fyn vischnet geleek. Hy
maakte daarop de einden der draaden van de boomen los, knoopte die op de zyden
en onderaan aan elkanderen vast, en liet slechts de bovenste zyde open. En nu
had hy dus eene volkomen weitasch
| |
| |
vervaardigd, die hy door middel
van een touw, dat hy boven aan weêrskanten vast maakte, over zyne schouders
hangen kon.
Van vreugde over het wel slaagen zyner poogingen en moeite kon hy
byna de gantsche nacht geen oog toedoen.
Och ik zou my ook
gaarne eene weitasch willen maaken!
Ik ook; als wy maar
bindtouw hadden!
Zo gy even groote
vreugd over uw werk wilde hebben als robinson, dan diende gy
ook eerst het bindtouw voor u zelven te draaijen, en zelfs eerst het vlas of de
hennip gereed te maaken. Doch dewyl deeze op het veld nog niet ryp zyn, zal ik
u wel bindtouw geeven.
ô Wil je dat doen,
lieve Moeder?
Gaarne, zo gy het
begeert. Komt, wy zullen het gaan haalen.
Dat is goed,
Kinderen, dat gy zulks namaakt. Want zo gy ooit eens op een eiland mogt komen,
daar geene menschen zyn; dan weet gy al, hoe gy doen moet. Is 't niet zo,
Vader?
| |
| |
Zeer wel; doet het maar!
- Wat onzen robinson betreft, deezen zullen wy wel tot
morgen moeten laaten slapen! - Ik zal in dien tusschentyd eens zien; of ik niet
van hem de kunst kan leeren, om een' zonnescherm te maaken.
|
|