| |
| |
| |
Tweede avond.
Op een' anderen avond, wanneer het geheele gezelschap wederom op de
zelfde plaats was gaan zitten, ging de Vader met zyn verhaal dus voort.
De nieuwe togt van onzen robinson was in den
beginne, gelyk de voorgaande, zeer voorspoedig. Zy waren reeds, zonder de
minste tegenspoeden, de Hoofden en het Kanaal gepasseerd, en in den Oceaan gekomen.
Hier hadden zy veele dagen achtereen zulke tegenwinden, dat zy hoe langer hoe
verder naar Amerika gedreven wierden.
Ziet, Kinderen, ik heb eene groote kaart mede gebragt, waarop gy
beter, dan op de kleine zien kunt, welken koers het schip eigentlyk had moeten
houden, en werwaarts het in tegendeel door den wind gedreven wierd. Daar
beneden, daar willen zy eigentlyk naar toe zeilen; maar dewyl zy maar half wind
hadden, dat is, dewyl de wind van ter zyde kwam; zo wierden zy tegen wil en
dank naar dien kant gedreven, daar gy Amerika ziet leggen. Ik
zal de kaart daar vast | |
| |
maaken, opdat wy, wanneer het noodig is,
dezelve in 't gezicht hebben.
Op een' zekeren avond berichtte hen de Stuurman, dat hy op een'
verren afstand vuur zag, en van den zelfden kant ook eenige schoten vernomen
had. Op dit bericht liepen zy allen op het dek, zagen van verre het vuur, en
hoorden insgelyks nog eenige schoten. De Kapitein, de zeekaart naauwkeurig
naziende, vond dat 'er ten minste op honderd mylen afstand geen land was; dus
waren zy allen het eens, dat dit vuur niet anders weezen kon, dan een schip,
dat in brand geraakt was.
Men besloot aanstonds, om die ongelukkigen te hulp te komen, en
wendde derhalven den steven derwaarts. Welhaast konden zy duidelyk zien, dat
hun vermoeden gegrond was; want zy zagen werkelyk een groot schip, dat in volle
vlam stond.
De Kapitein liet terstond vyf schoten doen, om aan de arme
ongelukigen sein te geeven, dat 'er een schip naby hen was, dat hen te hulp
kwam. Nog naauwlyks was dit geschied, of men zag met de uiterste verbaasdheid
het brandend schip met een' ysselyken slag in de lucht springen, en kort
daaraan was alles | |
| |
gezonken en het vuur uitgebluscht. De brand was
tot de kruidkamer toe doorgedrongen.
Wat 'er van het ongelukkig Scheepsvolk geworden was, konden zy
vooreerst niet ontdekken. Moogelyk had het zich vóór het springen van het schip
met de booten gered; om deeze rede deed de Kapitein de geheele nacht uit het
kanon schieten, om de ongelukkigen, die in gevaar waren, sein te doen, waar het
schip was, dat hen te hulp wilde komen; en hy liet tevens alle de lantaarnen
uithangen, opdat het schip van hen zoude gezien worden.
Met het krieken van den dag ontdekte men door de verrekykers twee
booten, die vol menschen waren, en door de hooggaande baaren heen en weder
geslingerd wierden. Zy zagen hen met alle kracht naar het schip roeijen, doch
de wind was hen vlak tegen. Terstond liet de Kapitein de vlag waaijen, om sein
te doen, dat hy hen gezien had, en dat hy gereed was om hen over te neemen. Het
schip zeilde tevens met volle zeilen op hen aan, en in een half uur tyds had
men hen gelukkig bereikt.
In deeze booten waren zestig menschen, zo mannen, als vrouwen en
kinderen die alle | |
| |
aan boord genomen wierden. Maar toen had gy eens
moeten zien, welk een aandoenlyk tooneel het was, wanneer deeze arme menschen
zagen dat zy gelukkig geborgen waren. Eenigen stortten traanen van blydschap;
anderen schreeuwden, als of zy nu eerst in gevaar geraakt waren; eenigen
sprongen als zinneloos op het dek, anderen waren bleek als de dood, en wrongen
de handen; sommigen lachten, als uitzinnige menschen, dansten en juichten
overluid; anderen daarentegen stonden spraakloos en onbeweeglyk als beelden en
konden geen woord uitbrengen.
Kort daarna vielen eenigen van hen op de kniën. hesten hunne handen
ten hemel op, en dankten met luider stemme God, wiens vorzienigheid hen zó
wonderbaarlyk behouden had. Welhaast reezen zy weder op, sprongen als kinderen;
schreiden; bezweeken; en naauwlyks kon men hen wederom doen bekomen. Zelfs de
ongevoeligste matroos wierd door dit schouwspel bewogen, en eene traan rolde
over zyne wangen.
Onder deeze ongelukkigen was ook een' jonge Geestelyke, die zich het
manmoedigst en met de grootste waerdigheid gedroeg. Uit den boot op het schip
overgestapt zynde, ging hy | |
| |
voorover op het dek leggen, en scheen
geheel levenloos te zyn. De Kapitein deed zyn best om hem te doen bekomen,
denkende, dat hy in zwym gevallen was. Maar hy was zeer bedaard, dankte den
Kapitein voor zyne meedoogendheid en zeide: ‘Vergun my, dat ik eerst mynen
Schepper voor onze behoudenis dank; dan zal ik ook u zeggen, dat ik uwe weldaad
met de levendigste dankbaarheid erken.’ De Kapitein keerde eerbiediglyk te
rug.
De jonge Geestelyke bleef eenige minuuten in deeze gestalte leggen;
rees toen verblyd op, en ging naar den Kapitein, om dien ook dank te zeggen.
Daarna keerde hy zich naar zyne metgezellen, en vermaande hen, om bedaard te
zyn, opdat zy des te beter hunne gedachten zouden kunnen opheffen naar den
algoeden God, dien zy hunne onverwachte behoudenis schuldig waren. Zyne
aanspraak was ook by veelen van eene goede uitwerking.
Vervolgens verhaalde hy, wie zy waren, en wat hen wedervaren
was.
Het verbrande schip was een groote Fransche
Koopvaarder, dat naar Quebec - ziet, daar naar deeze
plaats in Amerika bestemt was. | |
| |
De brand was in
de hut ontstaan, en had zó schielyk de overhand genomen, dat 'er geen blusschen
aan was. Zy hadden maar even tyd gehad, om eenige schoten te doen, en zich
voorts in de booten te bergen.
Wat 'er van hen worden zou, had niemand van hen geweten. Het
waarschynlykste was geweest, dat zy met hunne kleine vaartuigen, by het opkomen
van den minsten storm, door de golven verslonden zouden worden; of dat zy in 't
kort door honger en dorst zouden vergaan, dewyl zy van het brandend schip
slechts voor weinige dagen voorraad van brood en water hadden kunnen mede
neemen.
Ei, Heer! wat hoefden
zy dan water mede te neemen? Zy waren immers midden op het water?
Gy hebt vergeten, lieve
kootje, dat het zeewater zout is en een' zó bitteren smaak
heeft, dat geen mensch het drinken kan!
In deezen wanhoopigen
toestand hadden zy de schoten van het Engelsche schip
gehoord, en kort daarna ook het licht van de lantaarnen gezien. Tusschen hoop
en vrees
| |
| |
hadden zy de lange akelige nacht doorgebragt, terwyl de
golven hen telkens verder achterwaarts dreeven, totdat zy door alle hunne
krachten in te spannen, een weinig naar het schip toegeroeid hadden. Eindelyk
had de lang gewenschte dageraad hen uit hunne bekommering verlost.
robinson had geduurende dit verhaal, den geheelen
tyd met akelige denkbeelden geworsteld ‘Hemel, dacht hy, is het mooglyk, dat
deeze luiden zó groot een ongeval hebben moeten ondergaan, luiden, onder welken
zekerlyk zeer braave menschen zyn: wat staat my niet al te wachten, my, die
niet ontzien heb, my zo ondankbaar jegens myne ouders te gedraagen!’ dit
denkbeeld lag hem als een steen op het hart. Bleek en spraakloos, als een
mensch, die geen goed geweeten heeft, zat hy in een' hoek, wrong de handen, en
durfde naauwlyks bidden, denkende dat het niet mooglyk was, dat God hem nog kon
liefhebben.
Men liet de geredde persoonen, die thans zeer vermoeid waren, zich
met spys en drank verkwikken. Toen zy zich een weinig hersteld hadden, kwam de
aanzienelykste van hen met eene groote beurs met geld by den Kapitein,
| |
| |
en zeide: ‘Dat zulks alles was, dat zy, by het verlaaten van het
schip hadden kunnen bergen. Dat hy hem dat overhandigde, als een gering blyk
van de dankbaarheid, die zy hem voor de behoudenis van hun leven schuldig
waren’
‘God bewaare my, antwoorde de Kapitein, dat ik uw geschenk aanneemen
zoude! Ik heb niets gedaan, dan hetgeen de menschelykheid my gebood te doen, en
ik ben verzekerd, dat gy het zelfde voor ons zoude gedaan hebben, indien gy in
onze plaats en wy in uwe omstandigheden geweest waren.’
Te vergeefs hield de dankbaare man by den Kapitein aan, dat hy het
toch neemen zoude: hy volharde by zyne weigering en verzocht hem niet meer
daarvan te spreeken. - Daarop wierd in beraad genomen: waarnaar toe men de
menschen, die geborgen waren, brengen moest? Hen naar Guinea
mede te neemen, was om twee redenen niet raadzaam. Want voor eerst, waarom
zouden de arme luiden eene zo verre reis doen naar een land, daar zy niets te
doen hadden? En ten tweede was op het schip zoveel voorraad niet voorhan-
| |
| |
den, dat daarvan zo veel menschen tot die plaats toe den kost konden
hebben.
Ten laatste besloot de braave Kapitein, de moeite te doen, van ten
dienste deezer arme menschen eenige honderd mylen buiten zynen koers te zeilen,
om hen eerst naar Terreneuve te brengen, daar zy vast
gelegenheid zouden vinden om met Fransche Bakkeljauw
Visschers naar Frankryk terug te keeren.
Wat voor menschen
zyn dat, de Bakkeljauw Visschers?
Weet gy niet meer, wat
Vader ons verhaald heeft van de Bakkeljauwen, dat zy daar boven uit de
Yszee naar beneden komen tot naar de Banken
by Terreneuve, daar zy in groote menigte gevangen worden?
Zie, dat is Terreneuve, dat daar boven legt vlak by Amerika, en die stipjes daar betekenen de banken! - Nu, de
luiden, die den Bakkeljauw vangen, heet men Bakkeljauw
Visschers.
Zy zeilden dus
daarnaartoe; en vermits het juist de tyd was, dat de meeste Bakkeljauwen
gevangen worden, vonden zy ook Fransche schepen daar, die
deeze ongelukkige menschen aan boord konden neemen.
| |
| |
Hunne
dankbaarheid jegens den goeden Kapitein kan door geene woorden uitgedrukt
worden.
Zodra deeze hen aldaar gebragt had, keerde hy met een' goeden wind
terug, om zyne bepaalde reize naar Guinea te vervolgen. Het
schip vloog door het water, als een vogel door de lucht, en in korten tyd waren
zy wederom eenige honderd mylen gevorderd. Dat was een groot genoegen voor
onzen robinson, dewyl het naar zynen wensch nooit te
schielyk kon gaan, om dat hy van een' onrustigen aart was!
Eenige dagen daarna, terwyl zy geduurig zuidwaarts aanstuurden,
zagen zy eensklaps een groot schip, dat, naar hen toe hield. Kortdaaraan
hoorden zy hetzelve eenige noodschoten doen, en konden thans duidelyk zien, dat
het zyn' fokkemast en boegspriet verloren
had.
Ja, kind; gy weet
immers, wat dat is?
Ja wel, dat is die
kleine mast, die niet gelyk de anderen, recht op staat, maar schuins vooruit
sleekt op de voorsteven
| |
| |
of het voorste gedeelte van 't schip, als
of het de bek van het schip was!
Heel wel. Zy stuurden
dus naar het beschadigde schip, en dicht genoeg by hetzelve gekomen zynde, om
met de menschen, die daarop waren te kunnen spreeken; riepen deeze met
opgehevene handen en met een naar gelaat hen toe:
‘Helpt, goede luiden, helpt een schip vol menschen, die allen
verloren zyn, zo gy u niet over hen ontfermt!’
Men vroeg hen, wat eigentlyk hun ongeval was? en daarop deed een van
hen het volgende verslag:
‘Wy zyn Engelschen, die naar het eiland
Martinique. - (Ziet, Kinderen, dat is Martinique, daar in 't midden vlak voor het vaste land van
Amerika!) - zeilden, om eene lading Koffy te gaan haalen.
Terwyl wy daar ten anker lagen, en in 't kort wederom dachten te vertrekken,
gingen onze Kapitein en Opperstuurman op zekeren dag naar den wal, om nog iets
te koopen. Middelerwyl kwam 'er een zó hevige draaiwind op, dat onze
ankertouwen braken en wy uit de haven in zee gedreven wierden.’ De Orkaan. -
| |
| |
Dat is een felle
stormwind, die daaruit ontstaat, dat meer sterke winden van verscheidene kanten
tegen elkanderen waaijen. - ‘Nu de Orkaan hield geduurende
drie dagen en drie nachten niet op met woeden; wy verloren de boegspriet en den
fokkemast en wierden eenige honderd mylen voortgedreven. Ongelukkig verstaat
geen van ons de zeevaart; en het is nu al negen weeken dat wy dus dryven, onze
voorraad en leeftogt is geheel en al op, en de meesten van ons zyn reeds half
dood van den honger.’
De goede Kapitein liet aanstonds de boot uitzetten, nam een'
genoegzaamen voorraad van levensmiddelen mede en liet zich, metrobinson, naar dat schip roeijen.
Zy vonden de menschen daar in den naarsten toestand. Zy waren allen
zodanig uitgehongerd, dat veelen naauwlyks op de beenen konden staan. Maar,
welk een akelig schouwspel vertoonde zich voor hunne oogen, toen zy in de
kajuit kwamen. Eene moeder met haar' zoon en eene jonge dienstmaagd lagen daar,
naar allen schyn, reeds dood van den honger. De moeder zat op den grond
gevoelloos en styf tus-
| |
| |
schen twee aaneen gebonden stoelen, met het
hoofd tegen het boord van het schip leunende; het meisje lag naast haar, plat
op den grond, en hield met een' arm den voet van de tafel vast; en de jongeling
lag op het bed en had nog een stuk van een' lederen handschoen in den mond,
dien hy al half afgekaauwd en opgeslokt had.
Och Vader lief, gy
maakt het nu weder zo naar.
Gy hebt gelyk; ik had
vergeten, dat gy lieden niets naars wilde hooren. Daarom zal ik deeze
geschiedenis maar overslaan. -
ô Neen! neen, Vader
lief! vertel die ons nu maar geheel uit!
Zo als gy lieden wilt! -
Maar dan dien ik u eerst te zeggen, wie de arme menschen waren, die in zó
naaren toestand in de kajuit lagen.
Het waren reizigers, die met dat schip uit Amerika
naar Engeland dachten te gaan. Al het volk zeide
eenpaariglyk, dat het zeer braave, deugdzaame luiden waren. De moeder had
haaren zoon zó buitengemeen lief gehad, dat zy, toen 'er gebrek aan voorraad
was, niet het minste had willen nuttigen, opdat
| |
| |
haar beminde zoon
slechts nog een weinig eeten zoude hebben; en de braave zoon had hetzelfde
gedaan, om alles voor zyne moeder te bewaaren. Zelfs het getrouwe meisje was
meer voor haare Meesteres en voor haar' jongen Heer, dan voor zichzelf
bekommerd geweest.
Alle drie wierden voor dood gehouden; maar het bleek welhaast, dat
'er nog eenig leven in hen was. Want toen de Kapitein hen eenige droppen
vleeschnat in den mond had gegoten, begonnen zy allengs de oogen wederom op te
slaan. Doch de moeder was reeds te zwak, om iets te kunnen doorslikken, en gaf
door tekenen te kennen, dat men slechts haaren zoon zoude helpen. Gelyk zy ook
kort daarna overleed. Haar zoon en het dienstmeisje wierden door geneesmiddelen
wederom tot kennis gebragt, en dewyl zy beiden nog jong en sterk waren, gelukte
het den Kapitein door zyne zorg hun leven te behouden. Maar toen de jongeling
zyne oogen op zyne moeder sloeg en zag, dat zy dood was, viel hy nog eens van
ontsteltenis in onmagt, zelfs dat men veel moeite had om hem te doen bekomen.
Doch dit gelukte
| |
| |
eindelyk; hy en het dienstmeisje, behielden het
leven.
De Kapitein voorzag daarop dit schip met zoveel voorraad van
leeftogt, als hy zelf kon missen; liet door zyne timmerlieden den fokkemast en
boegspriet, zo goed het doenlyk was, herstellen, en gaf aan het volk raad, hoe
zy moesten stuuren om het naaste land te bereiken, dat de Kanarische Eilanden waren. Hy zelf stelde nu mede zynen koers
derwaarts, om zyn schip eerst wederom van levensmiddelen te voorzien.
Een deezer eilanden heet Madera, gelyk gy lieden
weet.
Ja wel; dat behoort aan
de Portugeeschen.
Daar de lekkere
Madera-wyn groeit. -
En daar zoveel
Kanarivogels zyn; is 't niet zo Vader?
Heel wel. Voor dat
eiland liet de Kapitein het anker vallen, en robinson ging
met hem naar den wal.
Hy kon zyne oogen niet verzadigen met het heerlyk tooneel van dit
vruchtbaar eiland. Zo verre zyn gezicht reiken kon, zag hy overal bergen, met
wyngaarden beplant.
| |
| |
De schoone en smakelyke druiven, die hy daar
zag hangen, deeden zyne tanden wateren! Maar hoe verkwikte hy zich, wanneer de
Kapitein voor hem de vryheid kocht, om zoveel te eeten als hy lustte.
Zy hoorden van de menschen, die in den wyngaard waren, dat de wyn
daar niet, gelyk in andere landen geschied, uitgeperst word.
Zy doen de druiven in
een groote houte kuip, en dan trappen zy die met de voeten, of stampen die met
de elleboogen, dat het zap daar uitloopt.
Foei! nu lust ik
geen' Madera-wyn.
Ik zou die evenwel niet
willen drinken, al wierd die ook op de gewoone wyze uitgeperst.
't Is waar; je bent nog
niet hier geweest, toen Vader ons aantoonde, dat de wyn niet goed is voor
Kinderen. Gy moest eens hooren, welk nadeel die al doen kan.
Zekerlyk, lieve
kootje, is dat de waarheid. Kinderen die dikwils wyn, of
| |
| |
andere sterke dranken drinken, worden zieklyk en dom.
Foei, dan zal ik nooit
wyn drinken:
Dan zult gy wel doen,
Kind!
Dewyl de Kapitein hier een' tydlang moest vertoeven om zyn schip te
doen herstellen, dat eenige schade geleden had; begon het robinson na verloop van eenige dagen te verveelen. Zyn onrustige
geest haakte al weder naar verandering, en hy wenschte vleugels te hebben, om
zó schielyk als mooglyk was, door de geheele waereld te kunnen vliege
Midlerwyl kwam daar ook een Portugeesch schip van
Lissabon ten anker, dat naar de Kust van Brasil in Zuid-Amerika zeilde.
(Met den vinger op de
landkaart wyzende.) Is 't niet daar, naar dat land, Vader, dat aan de
Portugeeschen behoort, en daar zoveel goud en kostelyke
steenen gevonden worden?
Juist dat zelfde land. -
robinson maakte kennis met den Kapitein van dat schip, en
toen die hem vertelde van het stofgoud en van de kostelyke steenen, brandde hy
van verlangen
| |
| |
om met hem naar Brasil te gaan, en
daar zyne zakken vol te zoeken.
Hy had dan vast niet
gehoord, dat geen mensch goud en steenen daar mag zoeken, om dat die aan den
Koning van Portugal alleen behooren?
Dat kwam daarvan daan,
omdat hy in zyne jeugd in 't geheel niets geleerd had. - Toen hy nu den
Portugeeschen Kapitein gereed vond om hem voor niet mede te
neemen, en hoorde, dat het Engelsche schip ten minste nog
veertien dagen daar moest blyven leggen, kon hy de begeerte, om verder te
reizen niet langer wederstaan. Hy zeide derhalven tegen zyn' goeden vriend, den
Engelschen Kapitein, voor de vuist, dat hy voorgenomen had
hem te verlaaten, om een togtje naar Brasil te doen. Naardien
deeze nu kort te vooren van robinson zelven verstaan had,
dat hy buiten weeten en toestemming zyner ouderen door de waereld zworf, was hy
zeer verheugd, dat hy van hem ontslagen wierd, schonk hem het geld, dat hy hem
in Engeland geleend had, en gaf hem nog bovendien eenige
goede vermaaningen op reis mede.
robinson ging dus aan boord van het Portugeesch schip, en kort daarop stelden zy den
| |
| |
koers naar Brasil. Zy zeilden vlak voorby het eiland
Teneriffe, en zagen dus den hoogen Piek
leggen.
Het was heerlyk om te zien, dat 's avonds, toen de zon al lang
ondergegaan, en het op de zee reeds donker was, de top van deezen berg, die een
van de hoogsten is op den geheelen aardbodem, nog door de zon bestraald
wierd.
Eenige dagen daarna zagen zy eene andere, mede zeer aangenaame
vertooning op de zee. Eene groote menigte vliegende visschen verhief zich boven
de oppervlakte der zee, en waren zó blinkende als gebruineerd zilver, zodat zy
een daadelyk schynsel, als lichtstraalen, gaven.
Zyn 'er dan visschen,
die vliegen kunnen?
Wel zeker kootje; my dunkt dat wy 'er zelfs al een' gezien hebben.
Ja, dat is waar, toen
wy onlangs in de stad waren! Maar die had immers geene vêeren en geene
vleugels?
Maar evenwel lange
vinnen, en deeze gebruiken zy, als vleugels, om uit het water op te
vliegen.
De reis was veele dagen achtereen zeer
| |
| |
voorspoedig. Dog
eensklaps kwam 'er een geweldige storm uit het zuidoosten op. De baaren der zee
reezen op zó hoog als huizen, terwyl het schip door dezelve heen en weder
geslingerd wierd. Zes dagen achtereen hield deeze schrikkelyke storm aan, en
het schip wierd door denzelven zó verre van zynen koers afgedreven, dat de
Stuurman en de Kapitein in 't geheel niet meer wisten, waar zy zich bevonden.
Ondertusschen dachten zy, dat zy op de hoogte der Karibische
Eilanden waren, (die daar leggen.)
Op den zevenden dag, toen de morgenschemering begon aan te komen,
riep een matroos, tot groote blydschap van het scheepsvolk, Land!
Ja, Land! land! - Het
eeten wacht u al; morgen zullen wy verder hooren.
Och lieve Moeder, wacht
toch maar zo lang, dat wy hooren, hoe zy geland zyn, en wat hen daar wedervaren
is. Ik zou gaarne met een stukje brood te vrede zyn, als wy maar hier buiten
bleeven, en Vader voort vertelde.
Wel ja, my dunkt ook,
Mietje lief, dat wy van avond hier in het groen wel konden blyven eeten!
| |
| |
Zo gy wilt. - Laat
Vader dan maar voortgaan met u het vervolg te verhaalen, Kinderen; ik zal
intusschen alles gereed maaken.
ô Dat is goed! dat is
mooi!
Torstond liepen zy allen
op het dek om te zien, welk land dat was, daar zy komen zouden. Dog in dat
zelfde oogenblik wierd hunne blydschap in de grootste droefheid veranderd.
Pof! was het, en allen, die op het dek waren, kreegen een' zó
geweldigen schok, dat zy neder vielen?
Het schip stiet op eene
zandbank, en zat in een oogenblik zo vast, als of het daarop gespykerd was.
Welhaast sloegen de golven zodanig over het dek henen, dat zy allen zich in de
hut, en in de kajuit moesten bergen, om niet van het schip afgeslagen te
worden.
Toen begon 'er een zó droevig huilen en kermen onder het scheepsvolk
te ontstaan, dat het een steenen hart tot deernis zoude bewogen hebben! Eenigen
baden, anderen schreeuwden; sommigen wrongen wanhoopig
| |
| |
de handen,
anderen stonden onbeweeglyk als beelden. Onder deeze laatste was robinson, die meer dood dan leevend was.
Eensklaps wierd 'er geroepen: Dat het schip geborsten was! deeze
schrikkelyke tyding deed hen allen weder herleven. Ieder liep ylings op het
dek, men liet met de grootste haast de boot af, en al het volk sprong
daarin.
Maar daar waren zoveel menschen aan boord, dat de boot ter
naauwernood eene handbreed boven water lag, toen zy allen daarin gesprongen
waren. Het land was nog zó verre, en de storm zó hevig, dat iedereen het voor
ondoenlyk hield, de Kust te bereiken. Intusschen deeden zy evenwel alles, dat
mooglyk was, met roeijen, en by geluk dreef de wind hen landwaarts.
Op het onverwachts zagen zy eene baar zó hoog als een berg, van
achteren naar de boot opkomen. Ieder ontstelde op dat schrikkelyk gezicht, en
liet de riemen vallen. De verschrikkelyke golf bereikte de boot; de boot sloeg
om, en - al het volk wierd door de woedende zee verzwolgen! -
Hier hield de Vader op; het geheele
| |
| |
gezelschap bleef
zitten zonder een woord te spreeken, en veelen van hetzelve loosden een' zucht
van hartelyk medelyden. Ten laatste kwam de Moeder met het eenvoudig avond
eeten, en deed daardoor de weemoedige aandoeningen overgaan.
|
|