| |
| |
| |
Eerste avond.
Ja, hier onder deezen appelboom
Heerlyk! heerlyk! (zy huppelden en klapten in de handen.)
Maar, wat zult gy doen geduurende dien tyd, dat ik u iets vertel? Zo geheel en al ledig zult gy immers niet gaarne willen weezen?
Ik wilde wel dat wy maar iets te doen hadden!
Hier zyn erwten, om te doppen, hier snyboonen, om af te haalen, wie wil?
Ik en myne lieve lotje, en gy kootje, wy zullen erwten doppen: niet waar?
Neen, ik moet eerst den kettingsteek kennen, dien Moeder my getoond heeft.
Nu dan, wy beiden! Kom Kootje, gaa naast my zitten.
| |
| |
Ik zal u helpen. (Hy gaat naast hen op het gras zitten.)
En ik zal my by de anderen voegen; daar hebt gy immers niet tegen, kinderen.
ô In 't minste niet! Hier is nog plaats genoeg, dat is alderbest! Nu zullen wy eens zien, wie de meeste kan afhaalen!
Gaat hier voor my zitten, dan kunt gy de zon zien ondergaan; daar zal vandaag wat mooi's aan den hemel te zien zyn, (Zy gaan allen nederzitten en beginnen hun werk)
Welaan, Kinderen, ik zal u heden eene zeer wonderbaare geschiedenis verhaalen. De haairen zullen u somtyds daarby te berge ryzen, en dan zal uw harte wederom van vreugde kloppen.
Maar, ik bid u Vader,
maak het toch niet al te naar!
Neen, niet al te
naar; anders moeten wy vast schreijen, papaatje lief! en wy kunnen 't evenwel
niet helpen.
Nu, weest maar stil! Vader
zal dat immers wel weeten te maaken.
Vreest niet, Kinderen;
ik zal het wel zo maaken, dat het niet al te naar word.
| |
| |
In de Stad Rotterdam woonde voorheen een man, die
robinson heette. Deeze had drie zoonen. De oudste kreeg zin
in den dienst, liet zich aanneemen, en wierd doodgeschooten in een' veldslag
tegen de Franschen.
De tweede, die een geleerde wilde worden, dronk op zekeren tyd koud
bier, wanneer hy zeer warm en bezweet was; kreeg de teering en stierf.
Dus was de jongste alleen over gebleeven, die krusoë genoemd wierd, ik weet niet, waarom? Op deezen nu
vestigden Mynheer en Juffrouw robinson alle hunne hoop,
dewyl hy thans hun eenigste zoon was Zy hadden hem zo lief, als de appel hunner
oogen; maar zy beminden hem op eene onverstandige wyze.
Wat wil dat zeggen,
Vader?
Gy zult het aanstonds
hooren. Wy hebben u ook lief, gelyk gy wel weet; maar juist daarom willen wy
dat gy arbeid, en wy leeren u veele aangenaame en nuttigen dingen, omdat wy
vast overtuigt zyn, dat zulks zal strekken om u deugdzaam en gelukkig te
maaken. Maar de ouders van krusoë deeden niet zo. Zy lieten
hun bemind zoontje in
| |
| |
alles zyné eigen zin volgen, en dewyl dit
zoontje liever wilde leêgloopen en speelen, dan arbeiden en iets leeren: zo
lieten zy hem meestal den gantschen dag leêgloopen en speelen, en op deeze
manier leerde hy weinig of niets. Dit noemt men onder redelyke menschen eene
onverstandige liefde.
Ei! ei! nu weet ik het
al.
De jonge robinson wierd dus groot, zonder dat men nog wist wat 'er van
hem zou worden. Zyn Vader had gaarne gehad, dat hy den koophandel leerde; maar
daarin had hy geen' zin. Hy zeide, dat hy liever de waereld wilde bezien, om
alle dagen veel nieuwe dingen te zien en te hooren.
Maar dat was rechte zotte praat, dat zou goed geweest zyn, als hy
eerst wat degelyks geleerd had! Maar wat zou zó een onbedreven jongen, als
deeze krusoë was, in de ruime waereld beginnen? Wanneer men
in eenig land zyn fortuin wil maaken; dan dient men eerst recht bekwaam te zyn.
En dit was eene zaak, waaraan hy tot hiertoe nog niet gedacht had.
Hy was nu reeds een jongman van zeventien jaaren, en had meest al'
zynen tyd met leêgloopen versleten. Dagelyks hield hy by
| |
| |
zynen
Vader aan, dat deeze hem toch zou laaten vertrekken om de waereld te bezien;
doch zyn Vader antwoorde: Dat hy niet wel bedacht was, en wilde daar niet van
hooren spreeken Jongje, Jongje! zeide dan de moeder tegen hem, blyf te huis, en maak, dat gy daar, op eene ordentlyke wyze aan de
kost komt!
Op zekeren dag!
Ei! ei! nu zullen wy
hooren!
Op zekeren dag, dat hy,
naar zyne gewoonte, op de haven rond liep, zag hy eenen makker, die de zoon was
van een' Schipper, en gereed stond met zyn' Vader naar Londen
te vertrekken.
Neen, kootje, om te Londen te komen moet men te
scheep gaan, en zeilen over een ruim water, dat de Noordzee
heet. - Nu verder?
De makker vroeg hem: of
hy geen' zin had om mede te gaan? Gaarne zeide krusoë, maar
myne ouders zullen het niet willen hebben! Phoê, hernam de ander, doe het eens
om de klucht, en gaa maar mede zo als gy daar staat! In drie weeken zyn wy
weder hier, en aan uwe Ouders kunt gy
| |
| |
immers laaten zeggen, waar
naartoe gy gegaan zyt.
‘Maar ik heb geen geld by my!’ zeide krusoë. -
Dat kan niet scheelen, hernam de ander; ik zal u onderwege wel vryhouden.
De jonge robinson stond nog eenige oogenblikken
in beraad; eindelyk sloeg hy den anderen eensklaps in de hand en riep: ‘Fiat!
ik gaa mede, Broeder! Maar aanstonds aan boord!’ - Daarop gaf hy iemand last om
over eenige uuren naar zyn' Vader te gaan, en hem te zeggen: dat hy maar een
klein togtje naar Engeland was gaan doen, en dat hy in 't
kort stond wederom te komen. Daarop gingen de twee vrienden aan boord.
Foei! dien robinson mag ik niet lyden.
Dat zal ik u zeggen, om
dat hy dus van zyn ouders durfde weg gaan, zonder dat zy het hem vergund
hadden.
Gy hebt gelyk,
jan, het was zeker eene dwaaze daad van hem, en wy moeten
medelyden hebben met zyne dwaasheid. Gelukkig dat 'er maar weinige
| |
| |
dergelyke onnozele halzen zyn, die niet weeten, wat zy aan hunne ouders
verschuldigd zyn!
Ik heb nog geen'
ontmoet; maar dat weet ik vast en zeker, dat het dergelyke jonge luiden
onmooglyk kan wel gaan.
Nu, laat ons eens hooren,
hoe robinson 'er mede gestaan heeft.
De matroozen ligten het
anker, en zetten de zeilen by; het schip begon gang te krygen, en de Kapitein
groette de stad ten vaarwel met zeven schoten! De jonge robinson was met zynen vriend op het dek en was uitgelaten van
vreugd, dat hy nu eindelyk eens mogt reizen.
Het was schoon weder, en de wind was zó voordeelig, dat zy in hel
kort de Stad uit het gezicht verlooren, en welhaast waren zy tot Hellevoetsluis gevorderd, waar de Maas in de
Zee stroomt; en kort daarop staken zy in Zee. Hoe verbaast stond robinson te kyken, toen hy niets dan lucht en water zag! Het
land, vanwaar hy gekomen was, verdween reeds allengs uit zyne oogen. Hy kon
thans nog alleen de vuurbaaken zien, die op de
| |
| |
Hollandsche en Zeeuwsche Kusten onderhouden
worden. Maar deeze verdweenen ook welhaast, en nu zag hy boven zyn hoofd niets
dan lucht, en rondom zich niets dan water.
Dat moet een vreemd
gezicht weezen!
Misschien zult gy het
in 't kort eens te zien krygen.
ô Willen wy 'er nu maar
naar toe gaan?
Als gy recht
aandachtig en yverig zyt, wanneer wy u in de geographie les
geeven, dat gy leert, waar men moet gaan, om van de eene plaats naar de andere
te komen.
Ja, en als gy door
werkzaamheiden gemaatigheid in het eeten en drinken uw lichaam dagelyks sterker
maakt, dat gy zulk eene reis kunt verdraagen; dan zullen wy wel eens een reisje
door Noordholland naar de Helder doen, daar
kunt gy dan de Noord-Zee zien.
En dan gaan wy daar op
een Schip, en zeilen eenige uuren verre de Zee in.
Zy sprongen allen op, gingen den Vader om den hals hangen, en uitten
hunne blyd-
| |
| |
schap door liefkoozingen, door handgeklap, en door
huppelen en springen.
Ja, als gy zo verre
kunt komen! - Maar het is verre - is 't niet zo Vader? - nog veel verder dan
Vlaardingen, daar Mynheer claudius woont,
en nog een ander Heer die een groot huis en een' grooten tuin heeft, - ô die is
zó groot, zó groot! Veel grooter dan onze tuin; ik ben daar al geweest, is 't
niet waar Vader? Daar wy in de bouwlanden de koornbloemen zochten en -
Ja, en daar wy in
den smidswinkel gingen, -
En daar wy op de
koornmolen klommen.
Ja wel, daar my de
hoed van het hoofd afwaaide.
Dien de molenaarsjongen
u wederbracht.
Dat was wel een
goede jongen, is 't niet zo Vader?
Een zeer goede jongen, want hy deed ons aanstonds dienst, schoon hy ons nooit te vooren gezien had!
| |
| |
Zekerlyk gaf ik hem wat!
goede menschen, die ons gaarne dienst doen, moeten wy ook zoeken wederom
vermaak aan te doen. - Maar wy vergeeten onzen robinson; wy
moeten zien, dat wy hem achterhaalen, anders raakt hy uit ons gezicht. Want zyn
togt gaat verbaazend snel voort.
Twee dagen achtereen hadden zy aanhoudend mooi weêr en goeden wind.
Op den derden dag betrok de lucht. Het wierd donker en geduurig al donkerder,
en de wind begon geweldig op te steeken.
Dan zag men bliksemstraalen, zo hevig als of de geheele hemel maar
eene vlam was; dan was het wederom zo donker, als midden in de nacht, en de
donder slagen hielden geen oogenblik op. De regen viel met groot gedruisch als
een watervloed, en een geweldige stormwind woedde zodanig op Zee, dat de baaren
huishoogte opreezen.
Gy had eens moeten zien, hoe het schip beurtelings op en neder
geslingerd wierd! dan voerde eene groote golf hetzelve hemelhoog, dan daalde
het wederom als in den afgrond
| |
| |
neder; dan lag het op de eene en
dan op de andere zyde.
Welk een gehuil in het touwerk! welk een gestommel tusschen deks! de
menschen waren genoodzaakt zich vast te houden, of zy vielen telkens op
elkanderen, robinson, die zulks nog niet gewoon was, wierd
duizelig, raakte aan 't overgeeven, en wierd eindelyk zó ziek, dat hy geloofde
den geest te zullen geeven. Dit noemt men Zeeziekte.
Dat heeft hy, voor zyn
wegloopen.
‘Och! myne ouders! myne
arme ouders!’ riep hy zonder ophouden. ‘Zy zullen my nooit wederzien! Och wat
ben ik dwaas geweest, dat ik hen dit verdriet heb aangedaan!’
Krak! krak! hoorde men eensklaps op het dek. ‘ô Hemel, weest ons
genadig!’ riep het volk op het schip, en ieder van hen wierd zo bleek als de
dood, terwyl zy vol wanhoop de handen wrongen. ‘Wat gebeurt 'er?’ riep
robinson, die van schrik byna dood was.
‘Helaas, was het antwoord, wy zyn verloren! Een bliksemslag heeft
den fokkemast (dat is, de voorsten van de drie masten op het
schip) in splinters geslagen, en de grootemast
| |
| |
slingert nu zodanig, dat hy ook gekapt, en over boord moet geworpen
worden!’
‘Mannen, wy zyn verloren! riep eene andere stem uit het luik naar
boven. Het schip heeft een lek; het water staat reeds vier voet hoog in het
hol!’.
robinson, die in de Kajuit op den grond zat, zeeg
op het gehoor van deeze woorden achterover in onmagt neder. Alle de anderen
liepen naar de pompen, om het schip, zo het mooglyk was, boven water te houden.
Ten laatste kwam 'er een matroos; die hem aanstiet en toegraauwde: of hy alleen
daar wilde blyven legge, terwyl alle de anderen op het schip zich dood moesten
werken?
Hy rees op, hoe zwak hy ook was, en ging ook aan een der pompen
staan. Inmiddels liet de Kapitein eenige schooten uit het kanon doen, om zo 'er
by geval andere schepen daaromstreeks en dicht by waren, deeze te waarschouwen,
dat hy in nood was. robinson, niet weetende, wat dit
gebulder betekende, geloofde dat het schip geborsten was, en viel op nieuw in
zwym; een matroos, die zyne plaats kwam vervullen, stiet hem daarvandaan, en
liet hem voor dood leggen.
| |
| |
Men pompte uit alle magt; maar het water in het hol reeds geduurig
hooger en men zag reeds het oogenblik te gemoet, dat het schip zou zinken. Om
het te verligten wierd alles, dat maar eenigzins kon gemist worden, over boord
geworpen, kanon, kogels, vaten enz. Maar dat alles kon niets baaten.
Ondertusschen had een ander schip de noodschooten
gehoord, en zond de boot uit, om, zo het mooglyk was, het volk te bergen, doch
de boot kon niet naderen, omdat de Zee te onstuimig was. Eindelyk kwam die zo
dicht onder de achtersteven, dat men aan het volk, dat in de
boot was, een touw kon toewerpen. Met hetzelve trokken zy de boot naar hen toe;
waarop een ieder, die zich, maar beweegen kon, in dezelve sprong om zich te
bergen. robinson, die niet op zyn voeten kon staan, wierd
van eenige meêdoogende matroozen opgenomen en insgelyks in de boot
geworpen.
Nog naauwlyks waren zy een eindweegs, van het schip weggeroeld, of
zy zagen hetzelve voor hunne oogen zinken. Gelukkig begon de storm een weinig
te bedaaren: anders zou de boot waarin thans zo veel volk was, verongelukt zyn.
Na veele gevaaren kwam
| |
| |
dezelve ten laatste by het schip, van het
welk die afgezonden was, en zy wierden alle op hetzelve geborgen.
ô! Dat is goed, dat de
arme menschen niet verdronken!
Ik ben al zeer over hen
verlegen geweest.
Dat zal voor
Monsieur robinson eene les weezen, om op
een' anderen tyd niet meer zulke zotte daaden te beginnen!
Dat denk ik ook; nu zal
hy vast wyzer geworden zyn?
Het schip, dat hem en de
overigen geborgen had, zeilde naar London. Vier dagen daarna
was het reeds aan den mond van de Theems,
en kort daaraan liet het voor de Stad London het anker
vallen.
Wat wil dat zeggen, de
mond van de Theems?
De Theems is eene rivier, gelyk hier de Maas, en
loopt niet verre van London in de Zee. De plaats, daar eene
rivier zich in de Zee ontlast, word de mond derzelve genoemd.
Zy gingen thans allen
aan wal en
| |
| |
elk was zeer verheugd, dat hy nog zó goed daar
afgekomen was.
robinson had thans genoeg te doen om de groote
Stad London te bezien, en dit deed hem noch aan het
voorledene noch aan het toekomende denken. Eindelyk waarschuwde hem zyne maag,
dat hy evenwel iets diende te eeten, zo hy in de groote Stad London wilde blyven leeven. Hy ging dus den Schipper opzoeken,
met wien hy afgevaren was en bad deezen, dat hy zyn gast mogt weezen.
De Schipper ontfing hem met de uiterste beleefdheid. Onder het eeten
vroeg hy onzen robinson, waarom hy eigentlyk naar
London gegaan was? en wat hy nu daar dacht te beginnen?
Toen verklaarde robinson hem openhartig, dat hy
alleenlyk voor vermaak en wel buiten weeten van zyne ouders deeze reis
ondernomen had, en thans niet wist, wat hy beginnen zou.
‘Buiten weeten van uwe ouders?’ riep de Kapitein geheel verbaasd,
laatende tevens het mes uit de hand vallen. ‘Goede Hemel! waarom heb ik dat
niet eer geweeten!’ ‘Geloof my vry, onbezonnen jongeling, voer hy voort, had ik
dat te voren gewee-
| |
| |
ten ik had u niet mede genomen, al had gy my
eene ton gouds willen geeven.’
robinson zat beschaamd, en durfde de oogen niet
opslaan.
De braave Kapitein ging voort met hem zyn groot ongelyk voor oogen
te houden, en zeide: vast verzekerd te zyn, dat het hem onmooglyk wel kon gaan,
voor hy zich gebeterd en vergiffenis van zyne ouders verkregen had.
robinson schreide bitterlyk.
Maar, wat zal ik nu beginnen? vroeg hy ten laatste al snikkende.
‘Wat gy zult beginnen? hernam de Kapitein; - gy moet wederkeeren
naar uwe ouders, u aan hunne voeten werpen, en hunne kniën omhelzende, hen met
een kinderlyk berouw om vergiffenis van uwe dwaasheid smeeken.’
Die Schipper was
toch een heel braaf man; is 't niet waar, Vader?
Hy deed, dat een iegelyk
behoort te doen, wanneer hy zynen naasten ziet dwaalen; hy stelde den jongeling
zyn' plicht voor oogen.
‘Wilt gy my weder medeneemen naar Rotterdam?’
vroeg robinson.
‘Wie ik? hernam de Kapitein; is u al ver-
| |
| |
geten, dat myn
schip vergaan is? Ik kan van hier niet vertrekken, voor dat ik gelegenheid
gevonden heb, om een ander schip te koopen, en dat zou langer kunnen duuren,
dan het raadzaam is, dat gy hier blyft. Gy moet aan boord gaan van het eerste
schip, dat van hier naar Rotterdam vertrekt, en liever van
daag dan morgen!’
‘Maar ik heb geen geld!’ zeide robinson. Daar
antwoordde de Kapitein, daar zyn eenige Guinies.
Eene Engelsche munt, myn lieve willem; eene goude
munt, gelyk onze ryders. Dezelve bedraagt omtrent elf guldens; wanneer wy te
huis komen, zal ik u eene laaten zien.
Dat is goed, maar
verder!
‘Daar, antwoordde de
braave Kapitein, zyn eenige Guinies, die ik u leenen zal,
schoon ik zelf het weinige geld, dat ik bezit, voor het tegenwoordige zeer van
doen heb. Gaat daarmede naar de haven, en bespreek eene plaats op een schip.
Indien uw berouw ongeveinsd is, zal God geeven, dat uwe reis naar huis
voorspoediger zyn zal, dan onze reis hier naar toe
| |
| |
was.’ En met
deeze woorden vatte hy hem trouwhartelyk by de hand, en wenschte hem eene
behouden reis.
robinson ging heenen.
ô Gaat hy nu al naar
huis? ik dacht, dat het nu eerst recht beginnen zou!
Benje daar niet mede te
vreden, lieve klaas, dat hy wederkeert tot zyne ouders, die
naar alle gedachten zeer ongerust over hem zyn?
En benje niet
verheugd, dat hy berouw heeft over zyne dwaaling, en zich nu wil beteren?
Ja, dat wel; maar ik
dacht, dat wy nu eerst wat mooi's hooren zouden.
Hy is immers nog niet te
huis; laat ons hooren, hoe het verder met hem gaan zal!
Op den weg naar de haven maalde hem dan dit, dan dat in het hoofd.
‘Wat zullen myne ouders zeggen?’ dacht hy, ‘als ik nu weder te huis kom. Vast
zullen zy my straffen om dat ik weggeloopen ben! En myne makkers en de andere
luiden, wat zullen die my belachen, omdat ik zó schielyk wederkeer, en byna
niets gezien heb, dan eenige straaten van London.’
| |
| |
Hy bleef diep in gedachten staan.
Dan eens nam hy het besluit van nog vooreerst niet weder te
vertrekken; dan overdacht hy, wat de Schipper hem gezegd had, naamelyk dat het
hem niet wel kon gaan, zo hy niet tot zyne ouders wederkeerde. Hy wist langen
tyd niet, wat hy doen zou? Maar ten laatste ging hy evenwel naar de haven.
Maar tot zyn groot genoegen verstond hy, dat 'er tegenwoordig geen
schip klaar lag, dat naar
Rotterdam moest. De man,
die hem dit bericht gaf, was een Guineesvaarder.
Wat is een Guineesvaarder?
Laat gerrit u dat zeggen, die zal het zekerlyk al weeten.
Gy weet immers, dat 'er
een land is, dat Afrika heet? Nu Guinea is
eene Kust van 't zelve. -
Ja, eene Kust of 't
land, dat aan de zee legt, - ik heb by geluk myn zak-atlas by my! - Zie deeze
streek lands, die zó bogtig naar beneden loopt, word de Kust van Guinee genoemd.
En de Schippers, die 'er
naar toe zeilen, om daar koophandel te dryven, noemt men Guineesvaarders. Nu was de man, die
| |
| |
met onzen
robinson sprak, een Guineesvaarder of
Kapitein van een schip, dat naar de Kust van Guinee zeilen
moest.
Deeze Kapitein was begeerig om langer met hem te spreeken, en vroeg
hem dus, of hy in zyne kajuit een kopje thee met hem wilde drinken; en
robinson nam deeze uitnoodiging aan.
Maar kon de Kapitein
Hollands spreeken?
Ik heb vergeeten u te
zeggen, dat robinson reeds te Rotterdam
gelegenheid had gehad, om het Engelsch te leeren, het welk
hem thans, in Engeland zynde, zeer wel te pas kwam.
De Kapitein van hem verstaande, dat hy grooten lust had om te
reizen, en hoe zeer het hem speet, dat hy genoodzaakt was, nu al weder naar
Rotterdam te rug te keeren; stelde hem voor om eene reis naar
Guinee met hem te gaan doen. robinson
schrikte in den beginne voor dit denkbeeld. Doch de Kapitein verzekerde hem,
dat deeze reize zeer vermaakelyk weezen zou; dat hy hem, om gezelschap te
hebben, voor niet zou mede neemen, en hem van alles vry houden, en dat hy,
robinson, mooglyk eene aanzie-
| |
| |
nelyke winst op
deeze reize zou kunnen doen: dit maakte hem het bloed warm en de lust om te
reizen wakkerde zo sterk by hem aan, dat hy op eenemaal alles vergat, den
welneemenden raad, dien te braave Schipper van Rotterdam hem
gegeven had, en 't geen hy nog kort te vooren zelf voorgenomen had te doen.
‘Maar, zeide hy, na eene kleine poos met zich zelven geraadpleegd te
hebben, ik heb slechts drie Guinies. Wat kan ik voor zo weinig geld koopen, om
handel te dryven op de plaats, waarnaartoe gy denkt te gaan?’
‘Ik zal u, hernam de Kapitein, nog zes Guinies daarby leenen. Voor
dat geld kunt gy zeer wel zoveele goederen koopen, als genoeg zal weezen, om in
Guinea een ryk man te worden, byaldien het geluk ons maar
eenigzins dient.’
‘En wat moet ik dan daarvoor koopen?’ vroeg robinson.
De Kapitein antwoorde: ‘Niets dan beuzelingen, - allerhande
speelgoed, glaaze kraalen, messen, schaaren, bylen, linten en snaphaanen enz. -
waarin de Negers in Africa zoveel behaagen scheppen, dat zy u
honderd-
| |
| |
maal meer in goud, ivoor en andere dingen daarvoor geeven
zullen, dan die beuzelingen waerdig zyn.’
robinson kon nu zyn' reislust niet langer
wederstaan. Hy vergat ouders, vrienden en vaderland, en riep verrukt van vreugd
uit: ‘Ik gaa mede, Kapitein!’ ‘Fiat!’ hernam deeze; en met een gaven zy
elkanderen de hand, en de reis wierd vastgesteld.
Nu zal ik in 't geheel
geen medelyden meer hebben met dien dommen robinson, al gaat
het hem ook nog zo kwalyk!
Neen, Vader; waarom is hy
zo dom, dat hy al wêer vergeet, wat hy zyne ouders schuldig is. Het kan immers
niet anders weezen, of het zal hem daarvoor kwalyk gaan. -
En is, naar uwe
gedachten, zulk een ongelukkig mensch, die zyne ouders vergeeten kan, en dien
onze lieve Heer eerst door kastydingen tot inkeer moet brengen, is deeze niet
waerdig, dat wy medelyden met hem hebben? Zekerlyk heeft hy zich zelven alles
te wyten, dat hem nu overkomen zal: maar is hy niet juist daarom des te
ongelukkiger? ô myn Zoon, God bewaare u en ons allen voor den schrikkelykten
aller rampen, naamelyk de
| |
| |
bewustheid, dat men zyn
eigen ongeluk berokkend heeft! Maar wanneer wy van zodanige ongelukkigen
hooren, laaten wy dan overweegen, dat hy onze broeder, onze arme verdoolde
broeder is, en laaten wy eenen traan van medelyden over hem storten, en met
broederlyke gebeden den hemel om zyne bekeering smeeken.
Zy zweegen allen eenige oogenblikken stil; en daarop vervolgde de
Vader zyn verhaal aldus:
robinson begaf zich terstond met zyne negen
Guinies naar de Stad, kocht daarvoor, het geen de Kapitein hem geraden had, en
liet het aan boord brengen.
Na verloop van eenige dagen, begon 'er een goede wind te waaijen, en
de Kapitein ligtte het anker, en dus gingen zy onder zeil.
Welken koers moesten zy
dan eigentlyk houden om naar Guinee te komen?
Gy hebt immers uwen
kleinen zakatlas by u; kom hier, dan zal ik het u toonen! Zie je nu? van
London zakken zy hier te Theems af tot in
de Noordzee; dan stuuren zy Westwaarts tusschen de hoofden by
Calais en Douvres dóór naar het
Kanaal. Uit hetzelve komen zy in den Oceaan, waarna zy
| |
| |
verder voort zeilen, voorby de
Kanarische Eilanden, en daarna voorby de Eilanden van Kabo Verde, tot dat zy eindelyk daar beneden landen
aan deeze Kust, en dat is de Kust van Guinee.
En waar zullen zy nu
landen?
Misschien daar, by
Cabo Corso, dat aan de Engelschen
behoort.
Maar het zal, denk ik,
tyd weezen, dat wy ook onder zeil gaan en naar tafel stuuren. De zon is al lang
onder.
Ik heb nog in het
minste geen' honger.
Ik zou ook al zo
lief nog langer hooren vertellen.
Morgen, morgen,
Kinderen, zullen wy hooren, wat robinson verder we dervaren
is. Nu aan tafel!
Aan tafel! aan tafel!
aan tafel.
|
|