Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 366] [p. 366] Lof van walcheren Daar is geen land dat zoo verliefd door het water wordt omarmd als tusschen Wester-Schelde en Sloe van Walcheren het strand. Dat moet, toen God de wereld schiep, dien dag zóó zijn geweest, dat hij het opriep uit het niets als weldaad voor den geest; een handvol grond, waaraan het oog had zijnen lieven lust, een groen juweel, een flonker-steen, domein van stilte en rust. Men reize waarheen men ook wil, den versten kaap voorbij, maar nimmer treft men zulk een land als Walcheren in de Mei. Wie ooren om te hooren heeft hij luistere naar het lied, dat in de meidoornhagen leeft en hij vergeet het niet. Wie oogen heeft om nog te zien zal, als hij Walcheren ziet, die sluiten voor een wijl misschien maar hij vergeet het niet. [pagina 367] [p. 367] En zelfs de voorjaarswind, die vaart langs zee en dijk en duin houdt den bewogen adem in boven God's liefsten tuin met zijn meidoornhagen in bloei en 't wieg'lend wegelkruid - en keert weerom en vaart nog eens, verliefder dan een bruid. Daar is geen als dit mijn land besloten tusschen zee en strand. - O palm van God's hand... (Ongedateerd) (Ms. C.) Vorige Volgende