Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 354] [p. 354] Geboorte-zang Nu slaat de vlag van Holland wiekend open. Het hard bestel van vreezen en van hopen heeft uit en 't volk, zoo langen tijd benard om tegenspoed en, schroeiend aan het hart, leed dat het sloeg in een eenzelvig rouwen, vergeet wel niet doch schikt zich vol vertrouwen. Te water en te land slaan nu de vlaggen open: op schepen die de Maas en Schelde binnenloopen, op trawlers voor de kust en visschers in het riet, al waar mijn oog ook mast en zeilen ziet staan in den straffen wind de held're, rechte banen van 't rood-wit-blauwe doek en van oranje vanen. Keert landwaarts in: met Zeeland te beginnen steekt vaandel en steekt vlag van torens, tinnen, de Hollanden, het Geldersche en het Sticht, de Noordelijke landen, Drente en wat ligt ten zuiden van de stroomende rivieren - een volk trekt op tot een eendrachtig vieren. En rapper dan door 't drijven der motoren zal 't overzeesch gebied de boodschap hooren, reppend van West naar Oost, van Oost naar West. Vloog ooit een vogel sneller naar het nest dan 't hunkerend gedenken van die leven zoo ver van hier, zoo na aan 't hart gebleven? Nooit werd een jaar zoo vorstelijk begonnen. De winternacht heeft zijn dun rijp gesponnen, de hemel fonkelt van het sterrengruis en ergens hier in Holland staat een Huis, waar zich voor 't eerst een kleine kreet laat hooren. - O land, mijn land, daar is een Kind geboren! - [pagina 355] [p. 355] Aanhoort de stem die spreekt na 't woordloos vragen: ‘Ik zal met God in later dagen dragen dit volk aan 't hart gelijk ik doe mijn kind. Mijn onderzaten, weest het welgezind. Zoovelen van mijn stam moesten verbloeden om U; wilt Gij voortaan dit Kind behoeden.’ 31 Januari 1938 (O.K.H.) Vorige Volgende