Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] Matroos En dézen dag... de uren worden later, het koel en teeder licht troebelt tot grijs, hij staart over het wild-bewogen water, denkend aan zijn laatste thuisreis. Hoe zijn boot de haven in was gegleden, de gil der sirenen, der motoren geronk, het monotone zingen der lossers beneden en hoe dáav'rend het koper in 't zonlicht blonk. Dan in den avond met een makker zwerven door de lichte rumoerige buurt; bloed en zinnen worden dreigend wakker acht maanden had de vaart geduurd. In de kroegen ronde, ruwe kameraden 't jeng'lend orgel, drank en een meid - heel den droom van wind en water wordt verraden om haar oogen en hun tijd'lijke vergetelheid. En de dagen lengen zich tot weken, maar dan vaart hij uit voor een and're reis, en hij ziet langs het schip de golven breken en hoe het koel en teeder licht troebelt tot grijs. (N. 1927) Vorige Volgende