Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 268] [p. 268] Klooster-verzen I Ik stoot mijn venster open,... allerwegen ligt het verklaarde land in morgens koel gewaad, de kloosterbel tampt zijnen goeden zegen, die door de ochtend-stilt' zijn bronzen uren slaat. Een vroege man, die aan de akkerlanden staat, is als een schim, roerloos der aarde toe-genegen, om hem zijn àl geluiden stil-gezwegen, wanneer zijn vaste voet langs verre wegen gaat. Wat is dit goed, ik sta, een eenzaam kind, en breid mijn handen naar den hemel heen, het is me of in de jaren, die vergleên, ik ging als levenloos, bleek en verblind, wist niet wat ik in mijne beên nog zocht, een ander in het leven vindt. [pagina 269] [p. 269] II En ied're morgen weer, als aan de witte wanden van mijn verlaten cel wat zonne-schampen beven, rijs ik ter legerstede uit en mijn verbleekte handen zijn, Moeder, naar uw schoon gelaat geheven. De nacht heeft enkel mij dit vreemd gebed gegeven, dat door de jaren, die naar d' avond-stranden des doods verdeinen doen mijn schemer-lichte leven, ik moge staan zeer sterk in uwe heil'ge branden. Maar o, het lijkt wel of daarbuiten in de boomen, wier rijke bloesems aan mijn venster neigen, of daar het leven als in duizend voog'len-zangen zingt door de lentelijke lucht,... en goede droomen waren langs de avondlijke paden. O, mijn verlangen, dat ge toch éénmaal nog moogt zwijgen! [pagina 270] [p. 270] III Hoe menigmaal sindsdien zat ik in stilt' gebogen en hoorde naar de stem van zee en wind, die hunk'rend van de wijde stranden komt gevlogen en nimmermeer een goede rustplaats vindt, want schooner dan de droom van verre oogen, en dan het donker lied, dat ieder hart bemint, is wat uit zee en wind tesaam is opgetogen: hun hooge en schoone, heem'len-zwervend kind. Dit is het goede huis, het wèl-beminde, - der and'ren leven schijnt heel stil en vroom; door al mijn jaren ga ik als een blinde, die nooit meer schouwt jeugd's onverwelkb'ren droom - maar in herinnerings smartlijk-schaam'len stroom voor immer nu een sterke troost moet vinden. 1924 (O.E.T. 1929) Vorige Volgende