Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] Beeldnis Zij had de ranke bouw dier oude beelden, wier eeuw'ge vreugde ook ons hart heeft aangedaan, de lach, die in de glanzen harer oogen was gevaên borg argeloos geluk, dat zij den goden zèlf ontsteelde. Zij droeg der haren roekelooze weelde zoo overdadig als de vloed der rijpe zomer-maan, en allen zwegen langs de wegen, die zij kwam gegaan, waar koningen en zwervers in haar gunsten deelden. Eén siddering Uwer oogen houdt mijn hart gevangen, één blank gebaar dat àl begeerte wakker riep, dat ge - o, éénmaal als de avondlijke wake zal zijn volbracht - mij eenzaam moogt genaken, om weer te scheiden, als door 't nachtlijk diep de late sterren hun reis zijn aangevangen. (E.M. 1924) Vorige Volgende