Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] Op goeden vrijdag I Het is geschied, dat men langs Oostenrijk's wegen de Joden hoonde en ook heeft geslagen, omdat hun oogen heimwee naar den Heiland, hun lippen echter twijfel's sporen dragen. Dat is niet goed, maar wil dan hun, o Heer, die trotsch als vreemden in Europa leven, het fonklen van den geest en macht en roem en Jacob's kracht aan hunne lend'nen geven, Maar schenk hun zielen dan het milde licht dat stamt van Hem, eertijds aan 't Kruis gehangen. ................. ................. ................. ................. Erbarm U, Heer over de potsenmakers, droomers, de verdorven kind'ren En over allen, waarvan er vele gaan bij dag, bij nacht langs Oostenrijk's vele wegen, neem van hen af vermoeidheid's zware last als zij zich eindelijk te rust begeven. [pagina 241] [p. 241] II Mijn vaderland, mijn Oostenrijk, ontmoet ik u nog steeds op al mijn wegen? Zijt ge niet der vrouwen gelijk die, aarz'lend aan den slaap zich gevend, vermoeid en bleek maar dubbel rijk aan schoon, ons hart zoo vreemd bewegen? Wij zweren, Heer gebenedijd, die Oostenrijk's hoogste Herder zijt, wij willen liever in Oostenrijk sterven dan het voor 't Duitsche Rijk te derven. Beschut, o Heer, dit oude Rijk, Uw Katholieke Oostenrijk! (Uit: Bruchstücke aus unvollendeten Gedichte van LEOPOLD VON ANDRIAN). (1875) Vorige Volgende