Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Sehnsucht Zij wendde het gelaat vertrouwend naar de sterren, maar heeft ternauwernood de zomerwind geduld, denkend aan al de dingen, die zoo vèr en onbereikbaar waren en nooit werden vervuld. Als achter haar van een der scheemrende terrassen zachte muziek aanvangt en haar omspoelt, buigt ze het hoofd aan bedauwde gewassen, opdat het branden van haar huid verkoelt. Maar dieper geurden nooit één nacht de hoven, geuren van bloemen, hooi en rijpend ooft, en langzaam keerend brak in haar 't gelooven; zij heeft den rozelaar geschud met snellen ruk, wreed van zijn laatsten, donkren bloei beroofd, en kneep haar kleine handen aan de doornen stuk. Vorige Volgende